17 april, 2009

Een verschijning aan het Tjeukemeer


Intje Janszoon, ouderling van de gemeente Oosterzee en Echten, even ten noorden van De Lemmer, keert op de avond van 8 december 1622 omstreeks achten terug van een bezoek bij Hamke Romberts. Hij had daar gesproken over "Godes H. Woordt/jae mede van sware crych ende oorloghe/het welcke wy bekenden een straffe van Godes handt/om onser zonden wille te wesen". Het is donker. Op de Heereweg gekomen hoort Intje tot driemaal toe "O Wee" roepen. Hij kijkt om zich heen, zonder resultaat. Nogmaals klinkt het "O Wee, O Wee!" En ineens ziet hij drie wonderlijke personages voor zich staan. Verschrikt roept hij God om genade en bezweert hij de duivel.

Den eersten/was blinckende ghelijck de Sonne/hebbende in sijn rechter handt een vuyrighe Roede/die droop als van den bloede: Den tweeden was gelijck een Doot: Den derden hadde het fatsoen van een Crijchsman/tot den knyen toe bloedich/hebbende in sijn rechter handt een Sweerdt/'t welck droop al van den bloede/ Ende sy hebben wederomme geroepen/O Wee/O Wee/O Wee/O Wee Brabandt ende Vlaenderlandt/soo sy haer niet en bekeeren van haer zondich leven/ende stinckende hoovaerdye/dronckenschap/ende vervloeckte Afgoderye/soo sullen sy in een Bloedt Badt vergaen.


Deze kreet van toorn luidt een serener vizioen in. Geleid door zijn zegslieden tast Intje met zijn blik achtereenvolgens de windstreken af om allerlei vormen van onheil te bespeuren, in symbolen verkleed. In het zuidwesten (Brabant en Vlaanderen) staan ruiters en soldaten tot hun knieën te baden in het bloed; het land ligt er vol doden. In het noorden (Friesland zelf)
worden arme schapen tot bloedens toe geschoren door sommige van hun herders. Hoewel ze door de tussenkomst van een vreemdeling in opstand weten te komen, wordt de schaapsstal door een aanval van wolven en vossen nog verder ontredderd. Totdat een oude leeuw samen met veel jonge leeuwtjes uit een tuin met oranjebloesem komt, de wolven verdrijft en
de eendracht herstelt.

Doen heeft hy tot my ghesproken/siet nu onder myn slincker arm deur nae het Noorden: Alwaer ick ghe-
sien hebbe/dat de Herders waren bekleedt met langhe bonte Rocken/de Scheerders met lange Mantels/heb-
bende Houwers op hare zijden/de Schapen waren verandert in Borghers ende Boeren/dewelcke op veele
plaetsen in Frieslandt teghens hare Overicheyden opstonden: Doen hebben sy gheroepen/O Wee/O Wee/O Wee over gantsch Duytslandt/soo sy haer niet en bekeeren van haer zondich leven/ende keeren weder tot Eenicheyt/soo sal Godt de Heere haer straffen met driederleye plaghen/met Krijch/Oorloch/duyre Tijdt/ende met Pestilentie/tot dat sy gheheel sullen ondergaen.


Een laatste blik, naar het oosten, toont Intje een arend met vergulde veren die de vogels daar met hun leider, de Schone Vogel, uit hun weiden en nesten drijft, totdat uit het zuidwesten een grote leeuw opdoemt die in vuur en vlam de arend verjaagt en de Schone Vogel in zijn bezit herstelt. Alvorens op slag te verdwijnen, bevelen de drie gestalten aan Intje om dit alles te openbaren zodat de mensen zich zullen bekeren. Beangst komt hij thuis, gaat naar bed, overdenkt het gebeuren en besluit het voor zich te houden

om dat de menschen nu ter tijdt soo onghelooflijck zijn/soo hebbe ick omtrent mijn Bedde vernomen een
helder clare Licht/ende als ick op sien wilde hebbe ick ghesien drie Visioenen/van de welcke ick drie sware
slagen ontfangen hebbe/d'eene op mijn rechter Ooghe/waer van ick gantsch verblindt was/de ander twee op mijn rechter zijde: daer mede zijn sy verdweenen.


Deze blindheid en verlamming baart natuurlijk opzien. Intje wordt wel gedwongen tekst en uitleg te geven. Predikanten, edelen en andere godzalige personen lopen het huis van de ziener plat. Al spoedig krijgt Baudartius, al jaren conrector te Sneek, dan predikant in Zutphen, er lucht van. Een bevriend edelman vertelt hem dat Intje blind en verlamd zou zijn zolang hij God ongehoorzaam bleef, maar dat hij het gebruik van oog en hand weer terug zou krijgen als hij het vizioen op wilde schrijven.

Aldus geschiedde. In 1623 werd het in Leeuwarden gedrukt en het zou eeuwenlang een van de meestgelezen teksten van Friesland blijven. Een cultus rond Intje Janszoon is er nooit gekomen.

Geen opmerkingen: