30 april, 2014

Dubbele boterham met kaas - 12


Het Fasetheater Pierre Overney


Wat voorafging.

Centraal Station zou het ingedutte Nederlandse literaire wereldje opschudden, voor Sherre, de Flamboyante Man, stond dit haast bij voorbaat vast. Ik schreef er twee gedichten voor die hij verrast en vol lof in ontvangst nam. Op redactietreffens in een tapperij in de binnenstad zei hij tegen een buitenstaander die wel aan de zelfde tafel zat: “Je weet het niet, maar je zit tegenover de beste dichter van Amsterdam van dit moment.” Bewonderende blikken – en ik, wat moest ik zelf zeggen?

En toen werd hij op een kwaad ogenblik van zijn kamer in het studentenhuis gegooid wegens consequente wanbetaling. Hij verdween een tijd uit beeld, en omdat ik mijn leven opnieuw moest inrichten, uit de Anarchistische Partij getreden zijnd, wachtte ik maar af hoe het verder zou gaan. Hij was naar de interessantste actiebuurt van Nederland verhuisd, via het Tehuis voor Arbeiders (dat toen nog als zodanig functioneerde), de Nieuwmarkt. Daar trof ik hem tenslotte aan in een onherbergzaam pand, en niet alleen. Ik had niet de indruk dat dit nu een omgeving was waar hard en effectief aan een literair tijdschrift gewerkt kon worden, maar hij vertelde dat hij dit dan ook deed in Paradiso, waar er ruimte voor was. En het tijdschrift lag op schema, daar hoefde ik mij geen zorgen over te maken.

Maar de volgende keer dat ik hem sprak bleek het idee een dialectische sprong voorwaarts gemaakt te hebben. Alles goed en wel, al die teksten voor dat tijdschrift, en het zou er zeker komen, maar waren al die bezigheden rond het blad niet eigenlijk een vorm van theater geweest? Er lag hier materiaal voor een theatergroep en hij had daar al vastomlijnde ideeën over: het Fasetheater Pierre Overney ging de groep heten (ik moest hem corrigeren op het punt van de naam van de door de politie vermoorde Franse maoïst naar wie de groep genoemd zou worden – ik herinnerde dat hij aan de orde was geweest in het mede door mij geredigeerde en uitgegeven blad Repressie Revue.) Klaas, Nieuwmarktactivist die het wel zo prettig vond te blijven wonen in de studentenflat in Noord, ver van het strijdgewoel, en ik zouden stukken gaan schrijven, dat voelde Sherre bij voorbaat aan. Wij dachten aan een theatrale benadering van het fenomeen Koffiebar Roodmerk, waaraan deze rubriek via een hoofdgerecht zijn naam ontleent. Het functioneren van deze collectief beheerde bar was puur theater. Maar eerst, vond Sherre, moest ik mij verdiepen in de theatertheorie van niemand meer of minder dan Aristoteles, als ik mij aan diens richtlijnen hield zou het zeker in orde komen.

Hetgeen ik deed, aangevuurd door zijn enthousiaste en onweerstaanbare charme, een combinatie die nog steeds veelbelovend was. En overeenkomstig de aristotelische regels schreef ik een stuk dat eenheid van plaats en handeling inhield, en waarin een koor commentaar zou geven op wat zich in het stuk ontrolde. Dit koor, vond Sherre, zou gevormd moeten worden door manshoge tuinkabouters. Het idee was zo absurd dat ik het verwerkte: een met een hengel en een met een gieter, wat tot de formidabele regieaanwijzing leidde: “De gieter gaat af”.

– Wordt vervolgd -

Geen opmerkingen: