16 december, 2013

Het grote verhaal van de doorgaande koloniale massamoord


Ooit kwam ik, in gesprek met René Sanders, met hem op het idee memoires te schrijven over het Nederlandse anarchisme in de jaren zeventig zoals wij dat mede vorm gegeven hebben. De titel zou allicht Omzien in verbijstering worden. Nu kan het gemakkelijk te vroeg zijn voor memoires, het kan ook gemakkelijk te laat worden.
Ik heb mij niet gehouden aan de afspraak die geen afspraak was, door andere schrijfafspraken die tot een onchronologisch geheel leiden, zoveel is duidelijk. René heeft (zijn?) memoires in boekvorm uitgegeven gekregen, ik ben inmiddels op pagina 165, het eigenlijke vertoog in zangen telt 208 pagina's en nog steeds heb ik het gevoel: wanneer begint het nu? Ik zal het van mij af moeten zetten.

Toch is het altijd een relevante vraag. Peggy Lee reikte het mij al aan toen het allemaal nog moest beginnen, ongeveer. "Wanneer begint het nu eens?" "Is dit alles?"

Je kunt memoires schrijven waarin misschien niet het eigen ikje centraal staat - het klinkt gemakkelijk-wegwuivend -, je kunt eigen handelen of niet-handelen ook zo wegreduceren dat het hele betoog pompeus wordt. Waarom zou je het postmodernisme aanhangen of verwerpen omdat jij het bent tegengekomen en er over te melden hebt? Zou ik die ruim vier decennia sinds Is that all there is? kunnen samenvatten in - dan wel - chronologisch ontmoete filosofen of denkers m/v in het algemeen?

De namen die mij nu te binnen schieten, zo vanaf 1969: Marx, Marcuse en andere Frankfurters, Pannekoek, Kropotkin, Singer (toch alleen Animal liberation), Russell - en dan wordt het diffuus. Van Eeden. Landauer. Illich. Ontdekking van, confrontatie met, bestuderen van christen- of religieus-anarchisme. Maar identificeer ik mij met het gedachtengoed van degenen die ik bestudeer of zet ik dit "slechts" bij gelegenheid uiteen? De vraag is voor mij enigszins interessant omdat mijn praxis in toenemende mate de afgelopen jaren bestaan heeft uit uitingen in woord en geschrift. Niet uitsluitend, maar wel steeds meer. Ik denk dat filosofisch thuiskomen voor mij nog steeds op Frankfurt neerkomt: Adorno, Fromm, Benjamin, Horkheimer, Kracauer en Anders (ontdekkingen van de laatste paar jaar, de laatst genoemde twee).
Het christen- of religieus-anarchisme is voor mij een soort tovertuin die ik met ver- of bewondering en een enkele keer met hoofdschudden (Ortt en het spiritisme) betreed. Buber en Ellul komen het dichtst bij de Frankfurters.

Ik laat mij "het grote verhaal" eenvoudigweg niet ontnemen. Mijn eerste politieke inzet betrof Biafra, de genocidale oorlog in een koloniaal maaksel in Afrika. Toen het voorbij was zwol het koor der ontkenning en vergoelijking aan, een mechanisme dat terugkeert bij andere postkoloniale schanddaden - de massamoorden in Indonesië sinds 1965. Chagos. Cambodja, waarover zedig gezwegen wordt tenzij met de naamcombinatie Pol Pot iemand te belasteren valt. Sri Lanka. Guatemala. Kongo. Burma. De lijst kan niet uitputtend zijn.
De bekendere voorbeelden - het is veelzeggend dat het voorbeelden zijn! -, Vietnam en Irak, illustreren het. De reductie van mensenlevens tot onbekende of ontkende getallen. De doorwerking van de chemische oorlogvoering, evenzeer geloochend.

Ik heb nu nooit het allesdoorbrekende gevoel gehad met de massamoorden waarvan ik tijdgenoot ben, om te zwijgen over die voorafgegaan zijn, "kom, het is tijd het grote verhaal weg te doen".
Het is nog niet eens verteld.
Het wordt dagelijks ontkend.
Ik geloof dat ik hiermee wel gezegd heb wat mijn drijfveer is geweest en nog steeds is.
Tamám shud, zoals FitzGerald een editie van zijn kwatrijnen van Omar Khayyám afsluit.

Geen opmerkingen: