28 juli, 2008

De allochtoon en de pannenkoek: de multiculturele samenleving als rancuneleer - 6


Rancune als bindmiddel

Mensen, noem mekaar geen mietje -
Eenmaal zing je allemaal
Allemaal het zelfde liedje:
't is de schuld van het kapitaal!

Michel van der Plas


De jaren zestig waren links, nee anarchistisch, maar eigenlijk was het een tijdperk van herleving van het marxisme, zo wil het de mythemachinerie die er een hekel aan heeft op haar eigen gebrek aan samenhang gewezen te worden. Het diskrediet van het neomarxisme is met een nieuw decennium (nieuwjaarsdag 1980?) ingezet. Ook in academische kringen wil men zich er op voorstaan dat deze wederopleving er geweest is, en dat zij nu toch echt voorbij is. Een merkwaardige opschildering van een zeer nabij verleden.

Het verspreiden van dit verhaal is een manier om een partij als de CPN, of de groupuscules van Mao-bewonderaars, met terugwerkende kracht met de last van "marxisme" te beladen. De vele studenten die zichzelf de voorhoede van de studentenbeweging waanden en lid werden van de CPN (althans in het dagblad De Waarheid opriepen om er op te stemmen) worden alsnog gekroond met een intellectueel en politiek zeer veeleisend -isme, waarvan ze destijds zo goed als geen spoor vertoonden, net zo min als de partij van hun keuze. Ook hier wordt mythe of retoriek verkocht, van een andere soort dan toen deze linkse intellectuelen - laat ik hen dan maar zo noemen - voor de keuze stonden. Het bezwijken voor de totalitaire verleiding betekende nog geen keuze voor "het marxisme".

Dat een zeker links radicalisme tussen zeg 1965 en 1975 de studentenbeweging kleurde, en de jongerenbewegingen in het algemeen, rechtvaardigt deze annexatie achteraf van "het marxisme" nog niet. De volgende stap in deze annexatiedrift is de vereenzelviging van het "reële socialisme" met ditzelfde gedachtengoed en de CPN daarbij. Het is hier niet de plaats of gelegenheid om hier uitgebreid op in te gaan. De Moren hebben hun Schuldigkeit getan, en kunnen voorzover ze nog even belangrijk waren als toen ze de bundel Alles moest anders volschreven, nu de god van de liberale markteconomie en de bijbehorende democratie dienen.

Hierboven is de CPN als het lawaaiige jonge broertje van de sociaal-democratie aangeduid. Dat er vanuit de (erven van) beide kringen tegen een dergelijke kwalificatie gesputterd zou worden, behoort bij het alledaagse spektakel van de politiek in de consumptiemaatschappij. De CPN is een als marxistisch bedoelde afsplitsing geweest van de SDAP (onder de naam SDP, 1909). De bolsjewisering van de partij, inclusief de naamsverandering, doet aan dit gegeven niets af. Dat de adoptie van het leninisme het einde van het marxisme in de partij betekende maakt wel iets uit, maar omdat het marxisme in de sociaal-democratie al een dode letter was moet deze verandering niet overdreven worden.


Het lawaai van de leninistische partijen in het deel van de wereld dat niet van de wurggreep van het kapitalisme bevrijd was, bestond uit de omhelzing van de Werkende Mens, bij voorkeur de Loontrekkende Werkende Mens, meestal kortweg Arbeider of Proletariër genoemd. De liefde is nooit zomaar wederzijds geweest, ook niet in landen als Frankrijk en Italië, waar communistische partijen behoorlijk omvangrijk zijn geworden en tot het einde gebleven. In Nederland is het leninisme nooit aangeslagen. Het grootste succes boekte de CPN bij de eerste verkiezingen na de Duitse bezetting: tien Kamerzetels van de honderd. In hoeverre dit succes meer samenhing met het verzetsverleden van de partij dan met de proletarische retoriek is moeilijk meer na te gaan. Misschien is het echte hoogtepunt van de stromingen ter linkerzijde van de PvdA in Nederland toch in 1972: CPN, PPR en PSP samen zestien zetels, van de honderdvijftig. Hoe het ook zij, noch in 1946 noch in 1972 kan een bloeiend marxisme waargenomen worden in Nederland.

Geen marxisme dus - maar het leninisme, zoals vertegenwoordigd door de CPN is in bepaalde gebieden in Nederland wel een belangrijke stroming geweest: Oost-Groningen, de Zaanstreek, bepaalde Amsterdamse wijken. De CPN heeft op veel plaatsen de positie van het anarchisme à la Domela Nieuwenhuis ingenomen en tot het einde toe behouden. Maar of de traditie in deze streken echt wijst op een strijdbare klassebewuste instelling van het proletariaat is een open vraag. Hoe dan ook, de schets van hoe de kapitalistische maatschappij in elkaar stak was niet sterk verschillend van die van de sociaal-democratie (in vroeger dagen, en waarschijnlijk nog veel later). "Het kapitaal", dat was een groep personen, de hoge hoeden en de dikke sigaren van de politieke prent, waarin ook de zich liberalen noemenden met terugwerkende kracht geloven. Zij daarboven, wij hieronder - het is een kwestie van mensen die schuld dragen. Hier komt de vraag aan de orde wat dan de schuld van die hoge-hoedendragers is. Een existentiële kwestie?

Dat "kapitaal" een verhouding is die men niet zomaar vrij voor het kiezen heeft, een relatie die in alle hoeken en gaatjes van het maatschappelijk leven doordringt en dit volledig bepaalt, en die losstaat van individuele wensen en beslissingen en zelfs van de keuze voor een hoge hoed en sigaar - het zou zich niet voor instant-mythologie lenen, en er vallen met deze mededeling geen stemmen te werven. Toch is deze korte omschrijving de kern van maatschappijanalysen in navolging van Karl Marx (die zich uitdrukkelijk van "het marxisme" heeft gedistantieerd, dus misschien mag men die mythologische kapitalist toch wel een marxistisch spookbeeld noemen). De mythe van de "kapitalist" heeft het schema van "zij en wij" vormgegeven. Op dit schema, waarin de morele schuld uiteraard bij "hen daarboven" ligt, kon goed voortgewerkt worden toen de hoge hoeden en sigaren vervluchtigden en bezit van productiemiddelen merkbaar steeds losser kwam te staan van de beschikking over die middelen. De manager die aan het hoofd staat van (een deel van) een bedrijf is evenzeer loontrekker als degenen die hij of zij commandeert of zacht vermaant. Als de proletarische revolutie om loontrekkenden draait was hier een probleem. Althans, in het schema waarin de schuldige kapitalist een hoofdrol speelt. Omdat toch iemand de schuld moet hebben is de schuldige gebleven. De strijdbare proletariër van de linkerzijde is evenwel in zo goed als weggewaaide mist vervluchtigd. In zijn plaats kwam een ingebeelde coalitie van slachtoffers.

Iedere tijd zijn eigen mythe, schrijver dezes kan ook de schaduw van zijn eigen tijd niet uitbannen, dus de volgende stelling kan ook een mythe inhouden. Toch lijkt het mij dat "de jaren zeventig" wel een nieuwe ontwikkeling te zien hebben gegeven ter linkerzijde: het vormen van het fantomenbondgenootschap van slachtoffers van "hen daarboven". Vrouwen, homoseksuelen, gastarbeiders (buitenlandse arbeiders/allochtonen/etnische minderheden), negers (zwarten, maar dat is een veel grotere categorie dan die van wat in slecht verlichte tijden negers heette), minderbegaafden - kortom, alle soorten mensen voor wie een passend eufemisme te bedenken is in het taalgebruik dat vooral in de Angelsaksische wereld "politiek correct" genoemd wordt. Dit spokenkabinet is slachtoffer, en in principe niet strijdbaar - althans willoos geconditioneerd, althans wachtende op redding, zelfrespect of - wie weet - bevrijding. Dit laatste woord impliceert de mogelijkheid de onderdrukkers te lokaliseren en aan te geven tegen wie gestreden moet worden. Dat zal in Nederland de gezonde, goed opgeleide, heteroseksuele, witte, christelijk/humanistische/atheïstische (joodse?) man met een modaal inkomen zijn. Numeriek misschien behoort deze onderdrukker par excellence ook tot een minderheid, maar moreel en politiek gesproken vormt hij de meerderheid.

Maar beter is het voor dit soort links de onderdrukker niet direct aan te duiden. Hier duikt de mogelijkheid tot brede coalities op. Dat het wereldbeeld van de slachtofferverheerlijking op weinig anders is gebaseerd dan op vage rancunes maakt bondgenootschappen mogelijk die maar op een enkele grens stuiten. De meeste slachtoffers zoals gekoesterd door post-communistisch links (Groen Links en wat zich links daarvan ophoudt) komen aan de beurt in Postbus 51-spotjes of hebben hun kans al gehad. De desbetreffende rancunes zijn gemakkelijk af te leiden en om te buigen. De te bevrijden categorieën van de linkerzijde hebben zelf nooit als zodanig om hulp van deze kant gevraagd hebben; hoe zouden ze het ook gekund hebben? Wel is de overbodigheid van deze linkerzijde duidelijk geworden toen de "slachtoffers" eenmaal geadopteerd waren door de rijksoverheid.

Is "de vijand" van de spokencoalitie het immer dreigende herlevende fascisme, waartegen onveranderlijk de grootst mogelijke parlementaire meerderheden zich zullen uitspreken? Oorspronkelijk waarschijnlijk niet, maar in het kader van de grote coalitie ten aanzien van het verenigd slachtofferdom en om een bepaald engagement te legitimeren dient zich het natuurlijke punt aan om zoveel mogelijk aandacht op te fixeren: op de club(s) met de verkeerde rancune. Dat rancune de dominante politieke opstelling is in brede kringen is geen onderwerp van brede maatschappelijke discussie. De rancune mag echter zeker niet op bepaalde volksgroepen gericht worden die zelf tot de favoriete slachtoffers behoren. Er is in Nederland een kamerbrede en buitenparlementaire consensus die voorschrijft dat vreemdelingenhaat niet mag.

Art Buchwald heeft in het heetst van de Koude Oorlog, de dagen van het McCarthyisme, in een column er voor gepleit dat de overheid iedere Amerikaanse plaats ten minste één communist moest leveren om de goedvoelende vaderlanders iets om handen te geven. De columnist die in navolging hiervan pleit om iedere Nederlandse plaats van tenminste één kaalgeschoren centrumdemocraat te voorzien is naar mijn weten niet opgestaan. De wens zou zeker zo slecht vallen als die van Buchwald. Blijkbaar is de politiek georganiseerde vreemdelingenhaat demonischer dan het communisme in de dagen van de Koude Oorlog. Waarschijnlijk omdat deze haat vereenzelvigd wordt met fascisme, zoniet nazisme, en menig centrumdemocraat beijvert zich als een goede Provo van rechts deze identificatie te vergemakkelijken. Dat de nazi's een racistisch wereldbeeld hadden of hebben staat vast; maar luidruchtige tegenstanders van immigratie met hen vereenzelvigen is - opnieuw - gehoorzamen aan mythen. In het Derde Rijk werd op grote schaal gebruik gemaakt van gastarbeid en werd ook de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt meer dan aangemoedigd. Dat dit een gevolg was van het feit dat de supermannen aan het front stonden is niet terzake: de kloof tussen hedendaagse mythe en praktijk van toen is zeer opvallend voor wie de geschiedenis bekijkt. De nazistische vreemdelingenhaat diende politieke doeleinden en betrof niet de vreemdeling in eigen land.

Wat het hedendaagse antifascisme impliciet betoogt is dat het antisemitisme en de zigeunerhaat - politiek geëxploiteerd en met gruwelijke consequentie volgens bureaucratische regels op industriële wijze in praktijk gebracht - gelijk stonden aan vreemdelingenhaat. Door deze identificatie neemt men het programma van het racisme eerder expliciet dan impliciet over. Joden en zigeuners waren geen "vreemdelingen", en al helemaal niet zoals geïmmigreerde arbeiders in hoogontwikkeld Europa dit zijn. De uitsluiting betrof mensen van de Duitse nationaliteit, van wie in ieder geval de joden meenden degelijk geassimileerd en geïntegreerd te zijn.

Juist door gezellig kreten te slaken die ontleend zijn aan het gedemoniseerde verleden (heilwensen aan de overwinning of de Rijksgids, toch al zestig jaar dood, bijvoorbeeld - in een taal die nog maar weinigen beheersen in Gidsland Nederland) voldoen de hedendaagse politiek georganiseerde vreemdelingenhaters aan het vereiste van gemeenschappelijke boeman. Ze voorzien in de behoefte van brede lagen om er nu op tijd bij te zijn en in het heden, zoals het de ware strategen betaamt, de vorige oorlog tegen het fascisme te winnen. Natuurlijk is het bestaan van deze politieke stroming een voortdurende belediging van degenen tegen wie zij zich keert, en Frankrijk, Oostenrijk en Vlaanderen laten zien dat een xenofoob "programma" wel degelijk op grote schaal stemmen kan trekken. Het pijnlijke is echter dat het een stroming is die hardop zegt wat "een heleboel mensen" in zekere mate denken ("denken" is al een te groot woord). Hoe gemakkelijk het is het broze, vage universalisme of internationalisme te provoceren, illustreert de combinatie van de kale kop, genaamd "skinhead", de kreet "White power" en de leuze "Eigen volk eerst!" De grofste provocatie schijnt het te zijn de nationale driekleur te voeren, gestikt op het bomberjack - op een enkele scholen is het uitdrukkelijk verboden dit symbool nog te dragen. Provocatie is alleen mogelijk als er iets te provoceren valt. Als de Nederlandse vlag als uiting van fascistische gezindheid wordt uitgebannen is dit een teken te meer dat het fascisme, althans het rabiate racisme, dieper zit dan de populaire eigentijdse mythe wil - en niet beperkt is tot degenen die dit expliciet uitdragen.

"Discriminatie!" - het was de eerste kreet waarmee een ongetwijfeld te gek jongerenblad in het Nederlands zich een tijdje aanprees via de internationale muziekvideozender MTV. Men moet ongetwijfeld concluderen dat het blad op bezorgde wijze zorgwekkende verschijnselen signaleert. Daarmee werd een belangrijke preoccupatie van de opinievormende mediamachine vermeld. Misschien is het goed een wat vergeten Nederlands gezegde in dit verband in herinnering te brengen: wie met pek omgaat wordt er mee besmeurd.

(geschreven 1996, bewerkt 2004).

Geen opmerkingen: