07 december, 2007

Echt uit het paradijs verdreven


Toen ik mij voor het eerst in november neerzette om de Roman van de Maand te gaan schrijven in het kader van Nanowrimo werd ik al op de tweede dag ingehaald door de werkelijkheid die alle verbeelding te bovengaat, soms.
Amsterdam is een dorpse stad, in zekere mate. Mijn lief werkte in het Tropenmuseum in die dagen, was wat laat naar haar werk vertrokken en kwam extra laat aan. Ze had moeten omrijden. Er werd geschoten bij de uitgang van het park, naast het museum. Toen ze op haar werk was kreeg ze te horen wat er aan de hand was en waarom er geschoten werd. Een eind verderop in de Linnaeusstraat lag Theo van Gogh. Doodgestoken. Nee, zij was niet in gevaar geweest, ze wist nog niet of de schutter nu gepakt was of niet.
Op de plaatselijke televisiezender waar Van Gogh zelf jarenlang zijn spraakmakende Prettig gesprek had gepresenteerd - het programma zou in januari hervat worden - liep de nieuwsvoorziening wat moeilijk. Gelukkig kon de televisieploeg niet bij het lijk, dat uren op straat bleef liggen. Wel kon steeds een interviewtje herhaald worden met een jonge vrouw die ik kende - tweede min-of-meer getuige in mijn kennissenkring - uit wier raam het lijk wel te zien was. En zij had de moordenaar zien wegrennen. Ik bedenk dat ik haar nooit gevraagd heb of zij ook echt getuige heeft moeten zijn. Ik denk van niet. De zaak was duidelijk genoeg.

Een gewelddadige werkelijkheid wrong zich in de verbeeldingswereld die ik net was binnengegaan. Nog achtentwintig dagen...
Hoewel de actualiteit mij de gelegenheid bood een draai te geven aan het romanontwerp waarmee ik de prijs voor het juiste aantal woorden binnen wist te halen, wacht het belangrijkste deel van het manuscript nog op voltooiing. Ik ben zo vrij te menen dat het van belang is het af te maken en te publiceren. Er wacht meer op voltooiing van mijn hand, evenwel. Tja, wat let mij? Roept u maar!

De raamvertelling van dit jaar staat verstrooid op dit weblog, in - tot nu toe - drie delen. Ik krijg er nog aardigheid in het als work in progress te zien en aan te houden. Wie weet.

Naast een volstrekt triviale actualiteit die het raamverhaal inhaalde is er de centrale vraag die mij te binnen schoot toen ik schreef over Martin Ros en zijn boekenprogramma (tip: Wim de Bie). De schokkend-stompzinnige maar steeds terugkerende vraag naar de mogelijkheid een verhaal te reduceren tot iets waargebeurds. Alsof de waarheid van het verhaal zelf niet voldoende is. Alle onnozelheden rond wat voor Nederlandse literatuur doorgaat dezer dagen terzijde latend weet ik wat mij uit het literatuurwetenschapsriool het meest schokte: de reductie van Robert Graves' White goddess tot een vrouw of meisje met wie hij iets gehad had. Iets wat werkelijk alle perken te buiten gaat voor wie het boek kent. Het is duidelijk dat zogenaamde literatuurbeoordelaars - en dit zijn alle onnozele halzen die zich van een boek en de bijbehorende auteur meester kunnen maken inmiddels - niets van literatuur willen weten, en al helemaal niet van het mythisch bewustzijn dat er aan ten grondslag dient te liggen.

Goh, heeft u dat allemaal zo zelf meegemaakt? Wie heeft er model gestaan voor..
En er zijn er, die er serieus op antwoorden. Alsof ze met dat antwoord niet hun eigen verhaal de grond inboren. U merkt dat mijn Frans op het punt staat zichzelf in de hoek te schilderen door zich aan dergelijk gekwek over te geven. Ik weet nog niet hoe het verder moet met hem.
Gelukkig interesseert het niemand een biet of ik misschien Frans ben, enzovoort. Ik kan op deze niet gestelde vraag wel een antwoord geven, dat ik ontleen aan een boek, Private myths, over de werkelijkheid achter ons droomleven. De figuren die in onze dromen optreden zijn altijd verschijningsvormen van ons eigen ik, ook - zeker juist - als zij dieptepsychologisch bekeken een zekere oergrond zouden kunnen vertegenwoordigen. Een andere realiteit is er niet te verbinden aan een droom. En wat is schrijven - dichten, in de termen van Lodewicks Literaire kunst - in pregnante zin anders dan deze droom door middel van pen, machine, toetsenbord vorm te geven en aan anderen te doen weten? Natuurlijk was Eline Vere Louis Couperus zelf. Maar de vraag stellen was ongelooflijk stompzinnig. Hij was ook alle andere figuren in zijn romans.

Waar komt die behoefte tot reductie, tot ontmythisering van een verhaal. vandaan? Dat de behoefte, tot in ongerijmde mate, om te vragen: "Is dat wel echt gebeurd? En hoe echt is het?" wordt versterkt door vooral de televisie kan waar zijn. Maar eraan voorafgegaan is de radicale ontmythisering van de mythologie die aan geloof en denken ten grondslag heet te liggen in het overgrote deel van Europa en de verdere Europese wereld. Vele eeuwen is de bijbel genomen voor wat het boek is: een verzameling bijzondere verhalen. Ongerijmdheden zijn er om als zodanig kennis van te nemen. Dat in het eerste scheppingsverhaal de dag op de eerste dag wordt geschapen lijkt logisch, Maar dan blijkt de dag eigenlijk op de vierde dag gemaakt te zijn. Niet ter zake, logica is onnodig. Hetzelfde geldt voor de zonnige opdracht aan man en vrouw heen te gaan en zich te vermenigvuldigen, die in het tweede pal erop volgende scheppingsverhaal een vervolg krijgt van zondebesef en niet te dragen last - die op de vrouw in het verhaal en daarmee op iedere vrouw kan worden afgeschoven. Alleen betreurenswaardig als je het niet met elkaar in verband brengt en als waar verhaal gaat lezen. En helaas zijn er hele volksstammen die dit zo doen - een zeer moderne ontwikkeling - en al meteen deze ongerijmdheden de draai geven die nodig is om het voor waargebeurd te verslijten. "Als dit al niet waar is, kunnen we wel helemaal ophouden". En en passant te verklaren dat niet-waargebeurde verhalen geen waarde hebben. Waarmee in het verhalen vertellen de totale onbenulligheid wordt geïntroduceerd: de brave uitleg door auteurs zelf, wie wie is.

We zijn uit het paradijs van de mythe verdreven, het proces is nog steeds gaande - Robert Graves is echt niet het enige of grootste slachtoffer.

Geen opmerkingen: