30 augustus, 2006

De geest van 1830


Mijn leraar Nederlands declameerde eens een gedicht dat die naam niet waard was, als voorbeeld van nationalistisch plat gerijmel. Ik herinnerde mij het aldus:

Eens komt de grote dag
Waarop wij allen wachten
Dan gaan we naar de grens
Om Belgen af te slachten

In de roerige dagen voorafgaande aan het Kroningsoproer van 1980 parafraseerde ik het voor de radiomicrofoon als volgt:

Eens komt de grote dag
Waarop wij allen wachten
Dan gaan wij naar de Dam
Om vorsten af te slachten

Ik veronderstelde het rijm en daarmee de toespeling bekend - ten onrechte, bleek al snel. En hoe roerig Amsterdam ook was destijds, een bloederige revolutie leek er toch ook niet aan te komen.
Hiervandaan de vermoedelijk complete tekst. Ik kan mij nu voorstellen waarom mijn leraar het niet verder declameerde. Inmiddels weet ik nog steeds niet wie de dichter van dit fraais is - of is het spontaan door soldaten bijeengegaard?

BELGENLIED



Maar eens dan komt de tijd,
Waarop wij allen wachten.
Dan gaan we naar de grens,
Om Belgen af te slachten.

Dan schiet de zeven-veld
Met welgemikte schoten,
dat godvergeten tuig
kartetsen voor de kloten.

De kerels hakken wij
De lullen van de lijven
En 's avonds in't kwartier
Schofferen wij de wijven.

En mocht' er onverhoopt
Nog kinderen van komen
Dan hangen wij dat tuig
Aan de allerhoogste bomen.

Geen opmerkingen: