16 juni, 2016

De strijd die wel gestreden mag heten – anarchisten versus marxisten

Dit wordt nogal persoonlijk, zie het als een extra grote Dubbele Boterham met Kaas. Mijn echte activistische inwijding verliep via het Biafra Actie Comité, dat zich inzette voor de erkenning van de republiek Biafra. Toen ik een enkel archiefstuk hiervan naar het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis bracht – ik moest mijn tienerkamer in mijn ouderlijk huis ontruimen na de dood van mijn moeder, 2011 – kreeg ik te horen dat er iemand op het comité was afgestudeerd. Ik heb de scriptie (nog) niet uitgelezen, het is merkwaardig te vernemen dat iemand op jouw activisme (en dat van nogal wat anderen) afgestudeerd is, terwijl je zelf het activisme van anderen – voor jouw gevoel in een ver verleden – bestudeerd hebt en nog in kaart aan het brengen bent. En toch loop je ook wat in de wolken, met de vriendelijke kwalificatie van bewogen linkse intellectueel – komaan, ik was net eerste/tweedejaars student, zeg.

De inzet bracht ook het lezen van allerhande boeken met zich mee. Het Rotbuch Nigeria gegen Biafra? was een indirecte kennismaking met Karl Marx: citaten uit het hoofdstuk van Das Kapital over de zogeheten oorspronkelijke accumulatie. Ik ben nog steeds geneigd te zeggen dat wie Marx wil lezen zonder het idee te krijgen een vertoog voor sterke staatsmacht ter wille of dankzij nationalisaties onder handen te hebben best kan beginnen bij hoofdstuk 24 van deel I van Das Kapital. De SUN was zo vriendelijk het deels apart uit te geven in 1970, toen de nieuwe vertaling van Lipschits nog moest verschijnen. En ik zal het rondweg zeggen, het lezen van Marx heeft mij anarchist gemaakt, geen “marxist”. De steun van Daniel Guérin of Maximilien Rubel was hier wat mij betreft niet bij nodig, al helpen of hielpen zij achteraf wel. Over beiden straks meer. En er was het woord van de Meester zelf, klaarblijkelijk alleen mondeling overgeleverd aan zijn niet al te vereerde schoonzoon Paul Lafargue: “Ce qu'il y a de certain, c'est que moi je ne suis pas marxiste.” Als Marx geen marxist was, waarom dan marxist zijn? Ik ben “geschoold” met de teksten zoals uitgegeven door SUN en SUA met name, en daarbij van Werkgroep 2000 – die ook een boekje van het Biafra Actie Comité had uitgegeven - De eendimensionale mens van Herbert Marcuse, benevens Liefhebben, een kunst, een kunde (The art of loving) van Erich Fromm en tenslotte Monopoly capital van Paul Baran en Paul Sweezy: geen lofzangen op de ene alwetende en de Wil van het Proletariaat pas echt belichamende Partij. En toch waren de auteurs wel marxisten. De Vierde Internationale, waar Ernest Mandel, van wie het een en ander was uitgegeven bij de SUN, de scepter zwaaide, was ver buiten beeld.

Wat binnen de studentenbeweging, zeker in Amsterdam, na de zomer van 1970 in beeld kwam was de opkomende hegemonie van de CPN en de daarmee gepaard gaande keuze voor theoretische armoede. Men vroeg om “marxisme” in de studie (algemene politieke en sociale wetenschappen) maar wat dat betekende, en dat er moeite gedaan moest worden duidelijk te maken wie of wat dit marxisme moest betekenen, kortom: zelf lezen en de houten koppen van de docenten leren wat de bedoeling was, dat gebeurde niet. Luiheid? Directieven van De Partij die al die marxisten bij voorbaat wantrouwde?

Met Marx en Bakoenin?

De anarchistische gevolgtrekkingen die ik zelf kon verbinden aan actie-ervaring en scholing terzijde of erna maakten dat ik geschriften van wat blijkbaar DE grote naam van het anarchisme was, Michael Bakoenin, pas na Guérin en bijvoorbeeld Anton Pannekoek en diens Arbeidersraden gelezen heb. De ruzies in de Eerste Internationale zijn historisch van belang, maar wat zeggen zij over het heden? Het heden van de tijd waarover ik spreek, mijn politieke beginjaren, maar nog meer over nu. Jawel, er waren begin jaren zeventig mensen die “het Chinese model” en zelfs nog het “Sowjetmodel”, om van het “Albanese model” te zwijgen, aanbevalen en dit met “marxisme” motiveerden. Dat Marcuse de Sowjet-ideologie, ook echt ideologie in de zin van vals bewustzijn, met zijn Soviet marxism aan flarden scheurde was met de eenvoudige verdachtmaking dat hij CIA-agent was terzijde te schuiven. Ja, hij had bij de inlichtingendienst gewerkt in en na de wereldoorlog, maar dat had voor een gevluchte linkse Duitse jood zijn speciale reden: hij hoopte bij te dragen aan de denazificering van Duitsland.

Mag ik mij de vrijheid veroorloven te zeggen dat ik niet diep onder de indruk was (of ben) van Bakoenin? Waar kwam die fixatie op uitgerekend deze ene man vandaan? Dit terwijl “het anarchisme” nu juist een tovertuin is waar zoveel bloemen bloeien, van William Godwin via Clara Meijer-Wichmann tot en met Jacques Ellul, van Gerrard Winstanley via Emma Goldman tot en met David Graeber en Chris Hedges (die de pest aan elkaar hebben, reden te meer ze samen te noemen). Was het Bakoenins behoefte tot het oprichten van genootschappen die nog minder betekenis hadden dan de communistische partij waar Marx en Engels in het Manifest op zinspelen, en dat wil wat zeggen? Het kan zijn. In de jaren zeventig voerde De Vrije Socialist, het fusieproduct tussen de inhoudelijk en wat vormgeving betrof best degelijke Vrije en het lawaaiige en rommelige Recht voor Allen, onder andere als motto “Voor een libertair marxisme”. Een vignet dat er bij hoorde was een portret van Marx en Bakoenin en de leuze “Met Marx en Bakoenin naar het socialisme”. Het was genoeg om de kern van de oude Vrije te doen besluiten De AS op te richten, en voor de streng-geweldlozen van het Noorden weer een blad onder de naam Recht voor Allen op te richten. In het laatste geval ging het uiteengaan allesbehalve vriendelijk.

Oriëntatie op het marxisme viel bij met wat ik uiterst ironisch gestaalde anarchistische kaders zou kunnen noemen niet in goede aarde. En achteraf concludeer ik dat er meer marxisme te vinden was in de voorafgaande Vrije en zeker in de eerste jaren ook in De AS dan in de Vrije Socialist van toen. “Libertair marxisme” stond niet voor bijvoorbeeld Guérin, Rubel of de Frankfurter Schule, waarschijnlijk was het een sjibbolet voor iets anders. Pleitbezorgers van dit libertair marxisme waren ook nogal gecharmeerd van het Arsjinow-platform, wat ik toen voor een leninistisch insluipsel hield (en ik denk hier nu nog steeds zo over). Deze terreinen waar ik mij destijds niet heb willen begeven laat ik nu dan ook rusten. Nu kom ik aan bij het Avontuur van de onmogelijke samenwerking met de enige georganiseerde tak van het marxisme die wat theorieniveau betreft iets voorstelt, het trotskisme.

Organisatiepret met trotskisten

De Federatie van Vrije Socialisten (FVS) was mede-ondertekenaar van een manifest over de situatie in Ierland, uitgaande van de juiste analyse dat Ierland in zijn geheel in een koloniale verhouding staat tot Groot-Brittannië en dat het gewelddadig handhaven van een soort apartheidsstaat in de zes graafschappen ( “Noord-Ierland”) deel uitmaakte van de koloniale opzet. Het manifest eindigde met de leuze “Overwinning aan de IRA!”, iets wat nu misschien nog meer afschrikt dan toen. Het manifest was opgenomen in een bulletin geheten Vrij Ierland, uitgegeven door het Iers Solidariteits Komitee (ISK). Het comité had geen leden, het was samengesteld op basis van deelnemende organisaties. Naast de FVS was er de Actiegroep Socialisme, feitelijk een stel dat tijdens de korte periode dat het comité bestond ook nog uiteenviel. Deze “organisatie” kon geacht worden libertair ingesteld te zijn. Dat gaf niet voor de rest van de betrokken organisaties, want dit waren de Revolutionair- Communistische Jongerenorganisatie Revolte, Proletaries Links (net de PSP uitgewerkt) en de Nederlandse afdeling van de Vierde Internationale. Degenen die deze clubs vertegenwoordigden bij vergaderingen hielden hun officiële petten goed gescheiden op en dat was nog knap zat eigenlijk. Om iets van de grond te krijgen moesten er eigenlijk meer organisaties bij betrokken worden want de trotskisten deden weinig anders dan zich koesteren in hun verzekerde meerderheid. Meerderheid waartoe? Misschien was het een peilen of men een “eigen” anti-imperialismecomité kon oprichten met anderen maar geleid door de waarachtige voorhoede. De libertaire vleugel slaagde er in het Centrum voor Geweldloze Weerbaarheid te laten meedoen, verrassend in het licht van bovengenoemde oproep maar door het wegvallen van de Actiegroep Socialisme was het overwicht van de trots nog steeds verzekerd.

Ik heb geen idee of het bewuste sabotage was dat het trotskistisch smaldeel zich niet aan de afspraak gehouden heeft publiciteit te verzorgen voor een eerste openbare avond, met beoogde inleidingen van Herman Pieterson en schrijver dezes. Er kwam om precies te zijn één geïnteresseerde op af en toen was de zaal al gesloten. Iemand van de FVS kwam op het lumineuze idee zich voor te stellen als James Connolly Society Nederland, genoemd naar een van de revolutionairen van de Paasopstand van 1916. Een meisje namens – meen ik – Revolte vond het een hamerstuk, natuurlijk was deze organisatie welkom. Ik zou het leuk vinden te denken dat zij meegaand was met in gedachten een Nachtelijk Avontuur in het bezette Instituut voor de Wetenschap van de Politiek, waar wij elkaar van kenden. Dit soort ondisciplinair persoonlijk gedoe kon natuurlijk niet getolereerd worden. De volgende keer was dit meisje vervangen als vertegenwoordigster *) en vroegen de andere trotskisten waar de geloofsbrieven waren van de Ierse moederorganisatie van deze Society. Bliksems! Toen zij een vergadering later hier weer over begonnen en het ontbreken van deze geloofsbrief voor hun een reden was de Society niet te accepteren was de maat vol. Wat dit alles met Ierse Solidariteit te maken gehad moet hebben mag men ten burele van de Vierde bedenken. De Libertaire Vleugel liep weg, richtte het Ierland Comité op en deze geschiedenis valt verder buiten het bestek van dit verhaal.

Afgezien van het persoonlijke dat politiek werd zoals vermeld in de vorige alinea was het voor mij een merkwaardige ervaring als anarchist tegenover zich noemende marxisten te staan. Ik werd aangesproken op wat men de antisemitische praktijken van een mij onbekende Oekraïense guerrillaleider noemde. Die was anarchist en daar was ik dus mede verantwoordelijk voor. Het zal volgens leninistische logica zijn, zoals in die vermaledijde biografie van Domela ook weer een soort collectieve schuld wordt gesuggereerd. Voor De Zaak, al weet ik eigenlijk niet wat die inhield, kon ik in het ISK moeilijk zeggen dat ik meer met Ernest Mandel had dan met Bakoenin – met de politiek econoom, dat wel, maar toch... Maar met het idee van een “wij” in de vorm van een organisatie van aanhangers van een -isme heb ik mede door deze wederwaardigheden afgerekend.

Marxisten om door een deur mee te kunnen

Er zijn trotskisten die de oversteek naar het anarchisme hebben gemaakt en van wie ik mij afvraag of zij het gevoel koesteren van de God die gefaald heeft. Tenslotte is het project van het trotskisme zelf, de permanente wereldrevolutie nog steeds nergens gelukt.**) Ik moet zeggen dat mij de pretenties en illusies zoals die spreken uit 'Een banier waar geen smet op rust', zoals de “proletarische oriëntatie” met de gedachte dat de Grote Kladderadatsj niet ver weg kon zijn, alsnog verbijsteren. Maar laat ik enkele namen noemen: in Nederland de mensen achter het blad Tegen de stroom in, waar ik zelf nog in geschreven heb en dat als een kortstondige vuurpijl de donkere hemel van het eind van de vorige eeuw oplichtte. En Peter Storm, geharnast blogger en activist. Grote Namen van elders: Murray Bookchin, Daniel Guérin. André Gorz is niet ver verwijderd van het anarchisme geëindigd al zal hij het niet gezegd hebben.

Dan natuurlijk de andere marxisten om door een deur mee te kunnen: eerst en vooral Gramsci, die ook als eerste marxist aanbevolen werd bij de scholing van de FVS-Amsterdam. De zich in abstracto nog wel met “de partij” identificerende kritische-theoretici, die in de praktijk niet in het leninistisch keurslijf pasten: Herbert Marcuse, Erich Fromm, Siegfried Kracauer, Günther Anders, Max Horkheimer, Theodor Adorno en Walter Benjamin. De al even buiten de denkramen van de Partij tredende auteurs van Monthly Review, die bij de voorgenoemde passen, en in het heden: de Duits/Oostenrijkse waardecritici met bijvoorbeeld hun Manifest tegen de Arbeid (“Proletariërs aller landen, stop er mee!”). Tenslotte verdienen vanzelfsprekend de marxisten voor wie de anarchisten te georganiseerd zijn zogezegd vermelding. De arbeiders (in zeer ruime zin te zien uiteraard) zullen hun historische taak vervullen door middel van de zelforganisatie in raden – dit zal het socialisme belichamen. Het radencommunisme, het lijkt haast de Nederlandse bijdrage aan het marxisme te zijn, met Gorter, Pannekoek en later nog Cajo Brendel en Sijes. En deze opsomming beoogt niet uitputtend of volledig te zijn. Al met al zullen er nog maar heel weinig marxisten rondlopen die geloven in de staat als middel om de revolutie te bewerkstelligen.

*) Zij komt evenmin als andere vrouwen die hun avonden opofferden voor dit onzalige comité voor in de grote Blom & Van der Steen. Eens te meer moet ik concluderen dat de leninistische clubs om mannen draaiden en dat latere toegevendheid aan de feministische tijdgeest toch vooral in de partijhand gehouden moesten worden.

**) C.L.R. James, nog een dierbare marxist, noemt de trotskisten – waar hij ooit deel van heeft uitgemaakt – “de komedianten van de voorhoedepartij”.


Geen opmerkingen: