21 oktober, 2006

De brandende eindkrak van staat en kapitaal - een essayistische benadering


De houdbaarheid van de politici die heden de staatsmacht vertegenwoordigen is even beperkt als de intellectuele vermogens die zij etaleren. De huidige minister van vreemdelingenzaken in Nederland is een sterk voorbeeld – vooral opvallend doordat zij in de smaak valt bij de achterban van wijlen de centrumdemocraten. Maar het vertoog is tegenwoordig op een groter publiek gericht. Deze Verdonk vond dat in heel Nederland een of andere richtlijn terzake van omgang in de openbare ruimte maar moest gaan gelden. Het ging hier om de Rotterdam Code. Het is altijd weer enigjes om te zien in hoeverre dit soort handelaren in gezwets hun vermeend-eigen taal beheersen.

Een van de kernpunten van deze code is dat “men” op straat Nederlands spreekt. De motivatie laat ik nu maar even buiten beschouwing. Het is een in zijn grove onbenulligheid veelzeggende eis. Deze is nooit gesteld in Nederland, voor een land dat economisch in hoge mate bestaat van de handel is het ook een onmogelijke opdracht. En voor de zekerheid: ook voor Nederland als landbouw- en industrieland is dit een primeur. Agrarisch Nederland heeft eeuwenlang mede gedreven op de trekarbeid van mensen van de andere kant van de soms kaarsrecht getrokken lijn die de oostgrens van Nederland vormt – de hannekemaaiers of poepen. Of dit laatste woord nu van het Duitse Bube is afgeleid of niet, het geeft wel aan hoe er tegen deze mensen werd aangekeken. Hun taal was Nederduits oftewel Platt, een verzameling dialecten die het niet tot standaardtaal heeft gered. In zekere zin zou vanwege de verwantschap het Nederlands als zodanig kunnen gelden – maar ja, een taal is een dialect met een leger en zelfs tegenover de streken over de oostgrens die historisch bij de Nederlanden hoorden is vanuit Nederland nooit een piepgeluidje in de sfeer van irredentisme te horen geweest. “Grenscorrecties” die grotendeels ongedaan zijn gemaakt na veel lawaai uit Bonn, daar bleef het bij.

Heeft er iemand in Elten en Tudderen – de kortstondig geannexeerde grensplaatsen – destijds op hoge poten geëist dat men Nederlands op straat sprak? Geen sprake van natuurlijk, zo goed als deze eis ook nooit in Friesland gesteld is. De druk was informeel en daarmee veel krachtiger dan een officieel straatverbod. De christen-anarcho-syndicalist van joodsen huize S. van den Berg beheerste naar ik begrepen heb het jiddisj, en dit zal op straat gesproken zijn in Nederland – in ieder geval werd het Nederlands in de “joodse” buurten doorspekt [raar woord in dit verband] met Hebreeuwse woorden. Verboten, als het aan de Code-mensen ligt. Te laat.

En dan het industrieland Nederland. In feite gaat de jacht op de buitenlandstaligen in de eerste plaats tegen hen, en niet tegen toeristen over wie deze integratieminister wel wijselijk zal zwijgen. Er konden gerust Nederlandse ronselaars de dorpen ingestuurd worden in Marokko en Anatolië in de jaren zestig en vroege jaren zeventig, en nu is in Nederland de industrie weg en de mensen zijn er nog. De economische situatie van mensen van Marokkaanse, Koerdische of Turkse achtergrond is vergelijkbaar met die van de zwarte bevolking van de Verenigde Staten van de afgelopen decennia. Velen trokken naar de stad met haar industrie in de VS – en toen werd het “te duur” om in de VS arbeiders uit te buiten, de lonen konden stukken lager en de industrie werd de deur uitgedaan. De African Americans bleven achter in de economische val van de stad (de rust belt) en woonden plotseling in een ghetto waar zij niets hadden te doen dan werkloos zijn. De gastarbeiders van de jaren zeventig die hoe dan ook uitgewerkt zijn hebben geen achtergrond als nazaten van slaven, geen levend getuigenis dus van een onuitwisbare schande – maar zij zijn moslims, wat hen in de ogen van de normen-en-waardenregimes bij voorbaat verdacht maakt.

Straatverboden en verbodsbepalingen om een taal of dialect op school te spreken horen bij sterker gecentraliseerd bestuurde landen als Groot-Brittanië en Frankrijk. Voor het spreken van Bretons, Welsh en andere “dialecten” die inmiddels hun leger verloren hadden werden op school zelfs lijfstraffen uitgedeeld. In Canada werd Franstaligen tot ver in de afgelopen eeuw toegevoegd: “Speak white” – Engels dus. In deze traditie staat het al dan niet geformaliseerde verbod op het spreken van een taal in het openbaar: kolonialisme. De Nederlandse minister voor uitzetprocedures had zelfs niet het fatsoen om voor de vorm de tweede “autochtone” taal van Nederland, het Fries, als mogelijke straattaal te noemen als verplichte straat- of schooltaal. Toch heeft het Fries inmiddels een officiële status als tweede landstaal – maar het is niet nodig het in het zonnetje te zetten als er stemming gemaakt moet worden tegen “buitenlanders” – de term die de minister opvallend vaak gebruikte in haar toespraak over de Rotterdamse code.

De paradox van het nationalisme is dat het een “eigen volk” veronderstelt, met een ”eigen land”. Men zou denken dat degenen die niet tot het eigen volk wensen te behoren vriendlijk uitgewuifd zouden worden, met medeneming van “hun land”. Zo werkt het niet – “het land” gaat voor, desnoods dient dit dan maar van zijn bewoners ontdaan te worden. Dit is een procedure die met forse VS-bewapening is uitgevoerd in Kroatië in 1995 – een etnische-zuiveringsoorlog die wordt voorgesteld als de herovering van de Krajina – die nooit Kroatisch geweest was, maar door het uiteenvallen van Joegoslavië plotseling heilige Kroatische grond werd. De bewoners zijn binnen een week verdreven – “wij” waren er bij en zeiden niets. In het huidige Turkije, dat als restant van het Ottomaanse Rijk nooit als een etnisch homogene staat bedoeld was, heeft deze gewelddadige verdrijving nog grotere vormen aangenomen zonder dat de Internationale Opinie bijzonder ontroerd was (Grieken, Koerden en andere volkeren in het oosten van Anatoli¨). Dit nationalisme veronderstelt in Europa een vaak naamgevend volk dat geacht wordt de normen en waarden binnen de grenzen te vertegenwoordigen. Het valt nog niet mee deze uitverkorenen inderdaad tot meerderheid te verklaren.

Tot laat in de negentiende eeuw sprak de meerderheid van de bevolking in Frankrijk… geen Frans, de taal van Parijs en het Ile de France. Deze nationale taal moest door dwang van de staat opgelegd worden. Hier was of is de kerk juist de plaats waar de verboden taal zich kon of kan handhaven. De klus van de homogenisering van staatswege moest geklaard worden tegelijkertijd met de inrichting van het koloniale rijk. Ambtenaren, “ondernemers” en militairen in de koloniën spraken geen Bretons, Baskisch of Occitaans – zij hadden het Frans mee te nemen en te vertegenwoordigen. De binnenlandse expansie van de staatsdwang gaat hand in hand met die buiten de grenzen. Ook België exporteerde Frans, zoals het oude koloniale rijk Spanje alleen Castiliaans heeft verspreid – en het Verenigd Koninkrijk het Engels.

Formeel is het kolonialisme voorbij. De landen die nu bezet worden of bezet zijn door de Verenigde Staten en hun willige bondgenoten zijn terroristennesten of mislukte staten waar orde op zaken moet worden gesteld. Merkwaardigerwijze is dit van oudsher de motivatie geweest voor kolonisering: Algerije werd afgeschilderd als een vrijplaats voor zeerovers en derhalve ten koste van vele mensenlevens bezet en gekoloniseerd door Frankrijk. En een probleem voor de normen-en-waardenregimes in de VS en Europa is dat zij niet (meer) in staat zijn legers op de been te brengen om koloniën onder de duim te houden. De truc wordt nog wel uitgevoerd, tot in Europa zelf aan toe: Kosovo, Bosnië-Hercegowina en in zekere zin ook Macedonië zijn koloniën – maar van wie?

In de wandeling spreekt men over Europa als men de leden van de EU bedoelt, en de ertussenliggende landen als Noorwegen en Zwitserland mogen dan nog meedoen. Maar overige landen meer naar het oosten, moeten laten blijken dat zij het verdienen bij Europa te horen. Rusland zal hier wel nooit voor in aanmerking komen, van Turkije, dat meer “in Azië” ligt dan Rusland, staat het nog niet vast. Dankzij een door allerlei VS- instellingen aardig vormgegeven staatsgrepen zijn Georgië en de Oekraïne blijkbaar inmmiddels “Europees” geworden – al moeten zij hun Europese status verder nog braaf waarmaken. Opnieuw ligt, als in de tijd van de kruistochten tegen de “heidense” volkeren van Midden- en Oost-Europa, de grens ergens in het oosten. Hoe koloniserend deze verovering was wordt nog uitgedrukt door het Nederlandse woord slaaf, dat is afgeleid van de naam van de volkeren in het oosten, waarvan mensen lang vrij verhandelbaar waren – speciaal naar het Arabisch-Iberische schiereiland. De vele verdwenen volkeren die eenvoudig uitgeroeid of overvleugeld zijn, waarvan de Sorben, Kasjoeben en Lijven in hun zeer precaire voortbestaan nog getuigen, kunnen als de pendant van de “Indianen” gelden. Wie de genocidale aspecten van de continentale kolonisatie van Europa beziet moet concluderen dat het Derde Rijk hier een historische voortzetting van was – zo zagen de ideologen ervan het ook. De volkerenmoord werd modern gepland en industrieel uitgevoerd, een onderneming die huiveringwekkend is in haar nabijheid in tijd en plaats en in haar omvang. De derde Drang nach Osten gaat gepaard met het informeel geweld van wat de markteconomie wordt genoemd – de mensen in de voormalige reëel-socialistische landen dienen hetzij als goedkope werkkrachten, waarvoor de Westeuropeanen niet meer geschikt geacht worden, of als de overbodigen zoals zij in de Derde Wereld en in toenemende mate in de zogeheten Eerste Wereld.

Een economisch en politiek stelsel dat mensen met hun productieve vermogens als overbodig aan de kant zet is niet alleen moreel verdoemd – dit is iets wat op deze plaats niet eens expliciet vastgesteld zou hoeven worden. Dat er voor (ons – want een van hen ben ik) overbodigen geen andere “toepassing” is dan de status van consument, is nieuw. Het leegjagen van landbouw- en veeteeltgebieden, dat nog steeds doorgaat, was vanuit economisch oogpunt enerzijds nodig voor “rationalisering en modernisering” van de agrarische productie, anderzijds om het proletariaat te scheppen dat de fabrieken moest gaan vullen. Een dergelijk proces zou alleen nog in China en misschien India op grote schaal mogelijk zijn – gesteld dat de boerenbevolking in het van staatswege gevoerde geweld van de markteconomie berust, wat niet waarschijnlijk is. In Europa en Noord-Amerika voert de afbraak van hele economische structuren tot het vormen van het consumerende proletariaat, dat noodgedwongen niets anders heeft aan te bieden dan de mogelijkheid tot consumeren. Het maakt de ingezetenen van de “ontwikkelde wereld” tot de nabije wilden, die met koloniale zegeningen gepaaid moeten worden en waartegen steeds zonodig geweld moet worden ingezet. De spiegeltjes en kraaltjes dringen zich in het dagelijks leven in de vorm van opbellende studenten die een reusachtige aanbieding doen namens een bedrijf dat vroeger nutsbedrijf heette en door de staat namens het algemeen werd gedreven. Deze opgelegde marktwerking en de ongevraagde zegeningen van de bijbehorende keuzemogelijkheden herinnert aan de compagnieën die, voordat de staat er klaar voor was, de koloniën overzee exploiteerden en inrichtten naar hun winstmotieven. De opkomende staat was er om de wilden onder de duim te krijgen en hen te beschaven door hun belasting op te leggen namens hun nieuwe staatshoofd. Het kolonialisme implodeert zoals ook de staat en de kapitaalverhouding. Het is in feite ook niet mogelijk de drie analytisch te onderscheiden.

Voor de derde Drang nach Osten is nauwelijks een centrum vanwaaruit de periferie in bezit wordt genomen aan te wijzen. Brussel? Berlijn? Parijs? Wie Londen wil noemen kan beter meteen Washington vermelden. Maar of het klopt is maar de vraag, ondanks alle holle retoriek over New Europe.

En wie en waar zijn de wilden en wat is de beschavende staat? De Nederlandse minister voor deportatiezaken meende met haar Code dat er een Samenleving en een Gemeenschap is, waar niet nader aangeduiden (tenzij als “buitenlanders”) zich aan hebben aan te passen. Er zijn mensen die een soort nationale trots ontleenden aan de verschijningsvormen van het Nederlandse kapitalisme. Maar die gloeilampenfabriek bijvoorbeeld laat alles fabriceren in landen waar ze op een houtje bijten en waar geen lastige vakbonden zijn, en hun reclame is in een soort zelfinvented taaltje dat geen triomf van de techniek meer uitroept. De goedlopende gemeenschappelijke voorzieningen die Nederland tot misschien meer dan een verbeelde gemeenschap maakten – spoorwegen, posterijen, telefonie, energie- en watervoorziening, het stelsel van betrekkelijke sociale zekerheid – het is moedwillig en hardhandig tot de verzameling spiegeltjes en kraaltjes gemaakt die de consument tot de status van zwakbegaafd staatsobject maken: kijk eens, een wonder uit de kraan; mijn energie!; stuur eens een kaartje!; allemaal aan het werk! De wilde in de Samenleving van de minister voor netjes-een-handjegeven-zaken hoeft niet eens een spektakelfilm gezien te hebben voor zijn of haar antwoord: jij hebt een auto, ik heb een vuurtje. Bij de hete herfst van Frankrijk herrees plotseling het Occitaans: Crema pichon, crema (Burn, baby burn! – er zijn nu eenmaal talen waarin “het” lekker klinkt). Er staat ons nog het een en ander aan beschavingsarbeid met de knuppel te wachten – het kapitalisme is niet in schoonheid geboren, het sterft daar ook niet in, hoe graag wij anarchisten/socialisten dit ook hadden gewild.

Geen opmerkingen: