01 mei, 2006

Ziekten voor aanstellers

Ik werkte bij de Universiteitsbibliotheek. Mijn lief - zij was door het lot geroepen er ook te werken - was door de cheffin (ik noem haar maar even bij name: Marja Keyser) weggestuurd omdat zij er "blijkbaar geen zin meer in had". Ik noemde dit openlijk broodroof, maar bleef - de verhoudingen waren verstoord, maar ik liet mij niet ook broodroven. Dacht ik.
Ik zat te werken, weken later - het had zo'n routineaspect dat ik een walkman ophad, door de kopfoon klonk symbolisch It's over van Jimmie Rodgers (*1934). Er werd op mijn schouder getikt, Marja K. Ik nam de kopfoon af en zij zei met quasi-bezorgde blik en toon dat het haar was opgevallen dat ik mij niet aan de officieel voorgeschreven half uur pauze hield. Dat klopte. Niemand deed dat. Zijzelf ook niet. Ik was tezeer overvallen en verbouwereerd dan dat ik anders kon reageren dan met de toezegging dat ik braaf zou zijn.
Binnen enkele minuten drong het schandelijke en bedreigende van mevrouws woorden door. Ik kreeg een zwevend gevoel en plotseling felle hartkloppingen. Ik moest weg. Ik meldde mij onmiddelijk bij iemand anders ziek en ging naar een andere stad, snel lopen, weg weg weg.

Het gevoel van bijna-hartaanval herkende ik van de periode waarin mijn toenmalige lief besloten had er de vriend van haar beste vriendin "bij" te nemen - iets wat negen maanden doorging en eindigde in het einde van onze relatie. Pas later dacht ik dat ik misschien een soort hartklacht had. Gebroken hart? Aanval?
"Nee, stress," zei mijn huisarts, na die tweede keer op de UB. Ik was erg verbaasd. Stress? Was dat niet een of ander luxeziektetje van mensen die toch ook iets moesten bedenken? Nee, het was iets wat acuut kon toeslaan en kon voortduren in de vorm van verhoogde bloeddruk (in mijn geval). Daar kreeg ik pillen tegen. Alsof die iets aan de oorzaak konden verhelpen.

Harry Bout vertelde ons gisteren dat hij als een soort robot had gehandeld en geleefd nadat hij had moeten merken dat zijn vriendinnetje zijn vriend Al had doodgeschoten in het huis van zijn moeder. Hij kon alleen mechanisch handelen, zichzelf opdrachten geven: Harry, nu ga je lopen - en dan liep hij. Enzovoort.
De robottoestand bepaalde zijn handelen in de uren en dagen na de moord.
Twee jaar na de gebeurtenissen, hij zat al gevangen voor de moord die hij niet gepleegd had, kreeg hij te horen wat de verklaring was voor zijn irrationele robotachtige handelwijze. "Shock," had de arts gezegd. Hij kon het ook toen nog nauwelijks geloven. Shock, dat was iets spectaculairs, en eigenlijk een beetje aanstellerigs. Op de een of andere manier dichtte voor mij dit verhaal het laatste gat waardoor enige twijfel had kunnen doorsijpelen over zijn betrokkenheid bij de moord (in ieder geval bij het wegmoffelen van het lijk). Je moet hem gezien hebben zoals hij er bijna twintig jaar nadat de arts hem dit gezegd heeft over vertelt: deze man is nog steeds oprecht verbaasd over zijn eigen handelen destijds.
Shock? Ik?

Wat dit zegt over de behoefte aan waarheidsvinding bij het juridische complex in de Verenigde Staten? In In these times las ik zojuist een mooi citaat: "De waarheid is de ergste vijand van de staat."
Ik ga niet een raadseltje opgeven over wie dit gezegd heeft. Het is van Joseph Goebbels.

Geen opmerkingen: