07 november, 2012

Het wijnvat en de trekschuit


Johan Frieswijk heeft op Onvoltooid verleden zijn herinneringen aan Jacques Giele geboekstaafd.
Over dit vriendelijke uitgeleide heb ik verder niets te zeggen, behalve de in feite zijdelings te stellen vraag: hoe kon het gebeuren dat de belangstelling voor de geschiedenis van de arbeidersbeweging, ongeveer op het einde van de jaren zeventig instortte. Het is Frieswijks taak niet dit in het desbetreffende artikel verder te bespreken - wat ik achteraf redenerend bedenk is dat deze belangstelling moedwillig is weggewerkt in het ideologisch geweld dat is aangericht door ideologen die men zo graag neoliberalen noemt, maar die noch neo- noch liberaal zijn/waren. Dit ideologisch offensief hoort bij de preventieve contrarevolutie die al snel georganiseerd is en nog steeds volop aan de gang is.

Dan noemt Frieswijk drie namen die mij geen van drieën iets zeggen, namen van mensen die de "onderontwikkeling" van het huidige Nederland in de vroege negentiende eeuw hebben onderzocht.
De eerste naam is Joel Mokyr, in wiens publicatielijst mij in de eerste plaats een boek over de honger in Ierland in de negentiende eeuw opvalt, een fenomeen waar ik mij nog pas eergisteren vragen over gesteld heb. Een artikel dat er naar verwijst. In verband met Nederland zou dan Industrialization in the Low Countries, 1795-1850 moeten tellen.

Richard Griffiths doceert klaarblijkelijk in Leiden en heeft het een en ander over de onderhavige periode op zijn naam staan.

Jan M.M. de Meere tenslotte is zo te zien kunsthistoricus die zich evenwel ook met de economische ontwikkeling in Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw heeft beziggehouden.

Ik heb vooralsnog geen idee of ik iets mis aan deze namen en wat zij geschreven hebben. Omdat de toenmalige vormen van religieus anarchisme in Nederland zich in een omgeving die nu exotisch aandoet voordoen en het perspectief op het exotische wellicht kan veranderen ben ik wel enigszins benieuwd - maar niet tezeer.

Gieles interesse verlegde zich naar (onder anderen?) de Katharen, maar daar gaat Frieswijk verder niet op in. De interesse is een verwijding, niet een verschuiving, ik weet daar alles van.
Er is ook niet veel en op den duur niets meer uit Gieles handen gekomen nadat hij de universiteit verlaten had. Een niet meer geheeld gebroken hart, naar ik begrijp.

Geen opmerkingen: