16 juli, 2012

De woekerende leliebladeren van de Verenigde Staten van Amerika


TomDispatch laat David Vine aan het woord over de nog steeds voortgaande uitbreiding van bases van de Verenigde Staten wereldwijd. Als leliebladeren, zo onschuldig, bijna idyllisch, verspreiden ze zich (zo wordt het intern ook echt beschreven). Waarom de VS aanwezig moet zijn in Lesotho, de Centraal-Afrikaanse Republiek en allerhande andere landen die niet direct bekend staan als democratische voorbeelden is op het eerste gezicht een raadsel. Moet werkelijk ieder land mogelijkerwijze beheerst worden vanuit een plaatselijke VS-basis? Gaat het om het beheersen van aanvoerlijnen van aardolie en andere grondstoffen - die, noem het ironisch - in hoge mate ingezet worden voor het militaire apparaat van de Verenigde Staten? Leliebladeren als plaag of woekering.

Nederland is er afgezien van een basis in het Europese deel van het Koninkrijk, die juist "afgewaardeerd" wordt dezer dagen, bij betrokken in de vorm van bases op Curaçao en Aruba, handig voor de kust van ongetemd Venezuela, zonder lastig overleg met het Nederlandse parlement (dat toch wel ingestemd zou hebben, daar niet van). David Vine, die een boek heeft gewijd aan de Chagos Archipel dat nog apart besproken moet worden, noemt nog eens uitdrukkelijk de Cocos (Keeling) Eilanden als "opvolger" of, waarschijnlijker, "aanvulling" op Chagos. Er is al een VS-marinebasis in het verder toch opvallend volgzame Australië, Pt. Darwin. Cocos zou "nodig" zijn vanwege de "dreiging" van China. Vreemd, het land dat de VS financieel draaiend houdt, waar het grootste deel van de industrie naartoe verhuisd is, als dreiging?

Van Cocos wordt gezegd dat het niet gaat gebeuren in afzienbare tijd. Dit klinkt nauwelijks vertrouwenwekkend. Het enige dat verwacht kan worden is dat de VS zich deze bases allemaal niet meer kan veroorloven. Wat een apocalyptisch gebaar in de vorm van oorlog met China of Rusland nog niet in de weg hoeft te staan. Het is ook een manier om het kapitalisme ten onder te doen gaan, zei Paul Sweezy ruim veertig jaar geleden al.

Geen opmerkingen: