28 januari, 2011

De paden op – gedachten over natuursport als nationaal integratiemiddel


De meest excentrische buslijn van Amsterdam brengt je zo´n beetje naar het einde van de bewoonde wereld, waar weidse weiden en plukjes wolk het vergezicht bepalen, en kerktorens heel in de verte die dorpen aankondigen die vaak nog stadjes blijken te zijn ook, historisch gesproken. Eigenlijk gewend om met de fiets hierheen te gaan stap ik uit met een emmertje om op een speciaal weiland paardebloemen te gaan plukken voor de wijnbereiding. Met mij stapt een man van merkbaar Turkse achtergrond uit, die mij vraagt hoe hij bij de volgende kerktoren kan komen. Een wandeltocht over modderige wegen, gouwen genoemd, staat hem te wachten. U bent hier eigenlijk op een verkeerd punt voor een wandeling naar het volgende dorp, zeg ik. Het maakt hem niet uit, hij vindt die Hollandse stadjes allemaal zo mooi dat hij er alles voor over heeft om het volgende te bereiken. Het gaf mij een mooi gevoel dat ik nog steeds heb, twaalf jaar later, Het komt nog wel goed met Nederland, dacht ik. Aan de enthousiaste wandelaar lag het niet, of hij nu Henri Polaks Het kleine land en zijn groote schoonheid of Jac. P. Thijsses Langs de Zuiderzee als (geestelijke) bagage had of niet. Of een recentere aanbeveling die nog niet tot de canon van de landschaps- of monumentenwaardering behoort.

Maar het is niet goed gegaan met Nederland, we weten het maar al te goed. Het is een goede vraag of niet voor bijna iedereen de integratieve werking van landschaps- en natuurwaardering is uitgewerkt. Hoeveel zogenaamd autochtonen trotseren zompige graswegen, mogelijk opstekende wind en een plotselinge bui om stedekes te gaan bekijken - wandelend? Intussen zich verwonderend over het distraction display van de kievit, het geroep van de grutto, het kwinkeleren van de opwiekende leeuwerik, misschien het baltsen van kemphaantjes. Voor dat laatste moet je wel heel veel geluk hebben, ik heb het nog nooit gezien en de kans wordt steeds kleiner. Natuursport heet de bezigheid al sinds de negentiende eeuw: beschouwend wandelen. Maar als de beschrijving of de gids al bijna bij verschijnen achterhaald is door het zoveelste ontwikkelingsplan in het kader van de Vierde Nota Extra of de subsidieregelingen van de EU dan wordt het wat moeilijk zoniet frustrerend om deze sport uit te oefenen.

Van der Meulen schetst het aan de hand van een fietskaart van de omgeving van Leiden van dertig jaar geleden. Dertig jaar! Een belangrijke stad, maar wel omgeven door weiden en aan de westzijde door het duinlandschap. Nu rijd je van Haarlem tot voorbij Delft eigenlijk ononderbroken door de bebouwde kom. Het "rijden" is natuurlijk een sleutelwoord. Sommige enthousiasten noemen de Veluwe het grootste aaneengesloten natuurgebied van Europa. De Veluwe aaneengesloten natuurgebied? Wat heeft u voor pilletje op, zou je moeten vragen. Hetzelfde geldt voor het praten over Het Groene Hart in Zuid-Holland: het bestaat alleen nog in de retoriek. Let wel: ik ben tegen aanslagen op dit niet meer bestaande Hart en ik draag de wolf een warm hart toe, maar de vragen blijven.

De paden op, de lanen in – wandelen en landschap, flora en fauna bestuderen, maar ook de menselijke maaksels bewonderen. Dit laatste hoort er ook bij, want alles wat voor “natuur” doorgaat in Nederland is door mensen aangelegd of het gevolg van menselijk ingrijpen. Ook als een natuurgebied spontaan dreigt te ontstaan, zoals het Oostvaardersplassengebied, moet er beheerd worden. De “natuur” is nooit ouder dan het oudste gebouw in de omgeving. De grote stille heide was het gevolg van afplaggen en begrazen. Echt wilde bossen en beken zijn al een eeuw of langer getemd en worden nu kunstmatig onttemd. En het is maar de vraag of het de bedoeling is dat wij argeloos en onbekommerd genieten van het landschap.

Onbekommerd was het motto van Thijsse, waarschijnlijk de grootste voorganger op de wandeltocht. Niet de eerste – Eli Heimans was al eerder, maar de oer-popularisator was F.W. van Eeden, “de vader van”, met zijn Onkruid – botanische wandelingen. De arbeiders-/socialistische beweging liet zich niet onbetuigd, met S. Leefmans, bovengenoemde Henri Polak, de anarchisten B.P. van der Voo en J.J. Hof, verdere sociaal-democraten als Rinke Tolman, Kees Hana. Niet te vergeten: Fop I. Brouwer die voorging in de alternatieve zondagochtendwijding Weer of geen weer, alweer jaren Vroege vogels geheten. Historisch halfgeschoolden noemen de opvoeding tot natuur- en landschapsgenieter m/v een deel van een beschavingsoffensief, alsof er geen behoefte aan zou zijn geweest bij “het volk”. Deze beschaving ging er tenslotte in als koek, de toespeling is flauw, maar geheel waar: de Verkade-albums van Thijsse hebben honderdduizenden mensen de Nederlandse natuur doen leren kennen. Geen beschavingsoffensief, wel een nationaal-integratieve onderneming. In het omineuze jaar 1940 schreef Rinke Tolman:
“De albumserie heeft een niet te onderschatten opvoedende zending vervuld en wat erin tot uitdrukking kwam, zou kunnen worden aangeduid met de naam “gesublimeerd nationalisme”: een nationalisme, dat zich niet bedient van dikke en gezwollen leuzen, maar een fijne vorm is van een zeer bewuste en innige liefde voor het schone en vertrouwde heem; voor het landschap met zijn dieren en planten, zijn wolken, zon en wind, zijn atmosfeer en wisselend weer, zijn mensen, die één van taal en historisch samengegroeid, een levende, nauw verbonden gemeenschap vormen.”
Thijsse, een groot Nederlander, onbekommerd gaf hij zich op bij de Kultuurkamer, de hongerwinter overleefde hij niet, wie zal of kan hem iets kwalijk nemen, als nationaal instituut.

*



In juli 2009 is, zegt de site waarneming.nl, bij Hardenberg een wolf waargenomen. De waarneming veroorzaakte geen ophef. Waarschijnlijk omdat zij onzeker is, niet veel zekerder dan de Waaslandse wolf van een paar jaar eerder, een dier dat zich ook van geen grens iets aan hoefde te trekken maar waarvan niet alleen de wolvigheid maar zelfs het gehele bestaan twijfelachtig was. In tegenstelling tot wat wij menen te mogen concluderen uit het sprookje van Roodkapje of uit drs. P’s Dodenrit is de wolf schuw en vermijdt het dier de ontmoeting met mensen. Met een actieradius van honderden kilometers kan het best vanuit Midden-Duitsland of Noordoost-Frankrijk een keer de Nederlandse grens overschrijden, maar er is geen aanleiding tot vrees en beven. Evenmin tot blijdschap voor degenen die wachten op wolven in Nederland. De laatste mensensoort is in twee hoofdcategorieën te verdelen: degenen die de wolf een handje willen helpen en liefst zo snel mogelijk willen uitzetten in het gebied van de Oostvaardersplassen of op de Veluwe, en degenen die - de waarschijnlijker en “natuurlijker” gang van zaken - de spontane terugkeer verbeiden.

Zoiets als een spontane terugkeer is niet de bedoeling. Bij Katwijk zwom eens een bever in de Rijn, ruim tien jaar geleden, het was onduidelijk hoe het dier daar terechtgekomen was. Maar bevers horen in de Biesbosch, met een zendertje, uitgezet. De laatste echte wilde bever is tenslotte bij Zalk gedood in de vroege negentiende eeuw. Zomaar rondzwemmende bevers, het zou een mooie boel worden. Wij moeten de wilde natuur vooral niet te wild laten zijn en met gepaste zorg bekijken. Misschien dan toch ook weer niet zoveel zorg dat het publiek de moed verliest, zoals Hans Dorrestijn schrijft, want dan is het echt verloren.

De wolf is uitgeroeid in Nederland, evenals de bever, de otter, het wilde zwijn en in feite de hamster, die onder de naam korenwolf een verhoogd mediaknuffelgehalte gekregen heeft maar er niet minder verdwenen om is. De hamster bevond of bevindt zich in Zuid-Limburg aan de rand van het verspreidingsgebied en is daar dan ook het kwetsbaarst, en de verdwijning is altijd betrekkelijk. Er worden dan ook wel eens hamsters gezien in Limburg. Het is veel belangwekkender zich af te vragen hoe het er met de hamster in het algemeen voorstaat dan of er nog enkele, of weer enkele in Limburg verblijven. Het dier is sterk verbonden met de vorm van landbouw zoals deze de afgelopen millennia bedreven is. Zonder behoud van deze vorm van landbouw is het voortbestaan van de hamster, aan wiens naam tenslotte een veelbetekenend werkwoord is ontleend, in veel Europese streken penibel zoniet onhoudbaar. De laatste “Nederlandse” hamsters vangen voor een fok- en uitzetprogramma is een uitzichtloze bezigheid die slechts op uitstel van uitsterven neerkomt. Ik pleit er niet voor de teloorgang van een dier als de hamster, of – dierbaarder want nabijer en dus veel meer als gemis ervaren: de huismus – zomaar te accepteren, maar stel vast dat er voor het behoud van deze ooit vanzelfsprekende medebewoners iets heel anders nodig is dan op de dieren gerichte “programma’s”.

Het verdwijnen gaat snel in zijn werk. Ik noemde de huismus al – wanneer hield de vanzelfsprekendheid van het tsjilpen in de stad op? De slachting in het voorjaar op de rijbaan, die op overvloedige aanwezigheid wees? Het brutale benaderen van het terrastafeltje door dit zowel vrijpostige als kwetsbare vogeltje? Was of is het spreekwoordelijk gewoon? Het is ongemerkt voorbijgegaan. In een ander geval kan ik het keerpunt ongeveer vaststellen.

Mijn eerste geliefde was een Zeeuwsvlaamse boerendochter, en op (ongemakkelijk) bezoek bij haar ouders kon ik mij in ieder geval verwonderen over de klaprozen en korenbloemen tussen het koren op het land. Die kende ik alleen van kinderliedjes of –verhaaltjes, maar ze bestonden echt. Ze stonden tussen het graan, ook iets wat ik als stads bleekneusje niet uit eigen waarneming kende. Een paar jaar later was de verkering voorbij maar woonde er in mijn studentenflat een Zeeuwsvlaamse boerendochter die ik enthousiast vertelde over wat ik zo mooi vond in haar streek: de klaprozen en korenbloemen tussen het koren. Zij keek mij aan alsof ik beter opgesloten zou kunnen worden. “Dat was vroeger, dat heb je nu echt niet meer,” zei zij beslist. “Vroeger” was vier jaar eerder geweest. “Vroeger” komt soms heel snel als het om dieren en planten gaat. Voor deze van de korenverbouw afhankelijke planten is geen pardon te verwachten in “andere landen” en zeker niet in het in dit geval steeds zeer nabije andere land. Toen ik Polen enigszins verkende na het einde van het staatskapitalisme zag ik ze volop tussen het koren, een gevolg van de instorting van de economie, vertelde een biologe mij die hier het voordeel van het nadeel zag. Inmiddels is Polen ingelijfd bij NAVO en EU dus denk ik maar liever niet over het lot van deze bloemplanten aldaar. De klaproos heeft het in Nederland goed gered op nieuwe plaatsen, de korenbloem moet het hebben van zogenaamd natuurlijk bermbeheer - uit een pakket zaden waarin ook de bolderik een plaats heeft en andere aan korenteelt gebonden wilde planten.

Het is een opmerkelijk resultaat van de natuur- en landschapshistorische opvoeding dat deze leidt tot binding aan een steeds vluchtiger – mag het vaderland genoemd worden? Bij het opmaken van de balans kan vastgesteld worden dat deze opvoeding, die grotendeels verleden tijd is en plaats heeft gemaakt voor de paniek over verdwijnen van “eigen soorten” en de invasie van “exoten”, een opvoeding in Nederlanderschap was. Eens te meer is het resultaat misschien wel het belangrijkste product van de kapitalistische productiewijze: nostalgie. Een pijnlijk verlangen naar thuiskomst, een thuis dat er niet meer is. Dat er eigenlijk ook nooit geweest is, omdat ook de Verkade-albums tenslotte een opname zijn van een bepaald tijdsbeeld. En het tuinpad van Wim Sonnevelds vader is ook maar een gestold moment in de tijd. Natuur en landschap zijn steeds in wording. Iets wat over het Nederlanderschap evenzeer gezegd kan worden. Toch nog iets over eerdergenoemd rijden: een jakkersnelheid toelaten op een weg die onvermijdelijk op een file uitloopt omdat zoveel anderen toevallig ook gekozen hebben te jakkeren kan beslist een desintegrerend streven genoemd worden. Onbeperkt doorrijden aan 140 km/u betekent: binnen twee uur Nederland uit zijn. Klinkt dat vaderlandslievend? Het behoud van de “nationale” zeggekorfslak is integrerend. Weinigen zullen de keuzemogelijkheden zo wensen te accepteren.


-------
Inspiratie tot dit stuk ontleend aan:
- Rinke Tolman, Dr. Jac. P. Thijsse, een groot Nederlander. Utrecht: Het Spectrum [1940].
- Dik van der Meulen, Het bedwongen bos – Nederlanders en hun natuur. Amsterdam: SUN, 2009.
- Hans Dorrestijn, Dorrestijns Natuurgids. Amsterdam: Nijgh & van Ditmar, 2010. Het aardige van Dorrestijns benadering is dat hij de landsgrenzen zo goed als negeert en zijn ver- en bewondering mengt met persoonlijke overwegingen die soms maar zeer zijdelings iets met de besproken dieren te maken hebben. Een nieuwe vorm van natuursport?

Geen opmerkingen: