18 oktober, 2017

Zijn trams socialistisch?

De vraag, in de (Engelse) titel besloten, intrigeerde mij. De schrijver, Christian Wolmar, verdiept zich in het vervoersbeleid in Groot-Brittannië van de afgelopen 125 jaar. De conclusie is dat er geen beleid is geweest. Behalve dan dat van de bevoorrechting van "de auto". Noem dat dan maar eens geen beleid, zeg.

De VVD is dol op dat verhaaltje: "ze" zijn er op uit om "autootje te pesten". Het begon in de jaren zeventig, met actiestickers "Blij dat ik rij". Een nogal zichtbaar gehandicapt persoon (alles deelt mee dat het rompje mannelijk is) met hoed en stropdas en twee brede banden onder zich. De wielen naast elkaar, niet achter elkaar zoals bij een fatsoenlijk vervoermiddel. Het figuurtje is overigens heel blij met zijn (!) handicap.
(Ik vroeg mij in die dagen af of ik ooit een invalidenwagentje zou zien met deze cynische sticker, en jawel hoor - een maal slechts, maar toch. Dit is ook een reïficerende formulering, er zat iemand in uiteraard).
Met de uitdrukking "autootje pesten", waarmee iedere mogelijke beleidsmaatregel wordt bedoeld die - o, maar wacht, dat moet ik eerst zeggen. Autootjes "pest" je niet. Het "pesten", wat kan betekenen dat de maximumsnelheid verlaagd wordt, dat er parkeergeld geheven wordt, dat ergens eenrichtingsverkeer wordt ingesteld, dat een stadsbuurt autoluw wordt gemaakt - dit "pesten" is niet gericht TEGEN blik op vier wielen, maar tegen degenen die het zo hoognodig vinden zich er in te verplaatsen. "Autootje pesten" ziet af van de menselijke kant, dat er iemand achter het stuur zit die het als vanzelfsprekend privilege beschouwt fietsers en voetgangers aan de kant te jagen en zijn/haar doodsdrift uit te leven aan een zo hoog mogelijk aantal kilometers per uur, in een niemandsland waar vele anderen ook vinden dat zij dat mogen doen. Om zo snel mogelijk Ergens Anders te zijn. O ja, want tijd is geld en daar mag je levens voor op het spel zetten, dat is algemeen bekend. Zeker dat van dat egeltje of die laag overvliegende merel, van de enorme hoeveelheid insecten, tot moes geworden op de voorruit - en plotseling waren die er nauwelijks meer, wat een opluchting, hoef je je autootje niet zo vaak te wassen. Dat er jaarlijks duizenden doden vallen dankzij "het autootje" en een veelvoud aan gewonden zoniet gehandicapten ("Blij dat ik rij") dient op de koop toe genomen te worden.

Ik noem even wat voorbeelden van Amsterdam, de stad waar ik van oudsher woon en waarvan ik de wederwaardigheden van het openbaar vervoer redelijk ken.
Na bijna een eeuw door trams bediend te zijn moest de Haarlemmerstraat/-dijk per se tramvrij worden om het autootje ruim baan te geven. De tram werd een bus. Die natuurlijk net zo vast kwam te zitten in de automassa als de andere benzineslurpers. Op den duur is het resultaat dat de straat/dijk autoluw is gemaakt, dat de bus er is verdwenen en dat het even een geliefde winkelstraat werd. Tot het Heilig Marktmechanisme werd aangeroepen waarmee voor die leuke winkeltjes de huren onbetaalbaar werden en de straat/dijk weer verpietert. Das geht alles seinen kapitalistischen Gang. Voor de Engelse schrijver Wolmar is dit evenwel al heel wat beleid. Het zeer lang door sociaal-democraten gedomineerde Amsterdamse stadsbestuur vond een autootje voor iedere deur en een biefstuk in iedere pan het toonbeeld van socialisme. Toen. Is het nu anders?

Dat lijkt op een negatief antwoord op de in de titel besloten vraag, maar ik zal vast spelbederven op het vervolg dat moet komen om dit stuk niet te lang te maken: het antwoord is "ja". Zeg ik. Wolmar heeft een andere mening. Maar hij komt wel met dit betoog van een Tory uit 1977:

De particuliere automobilist wenst de kans een leven te leiden dat hem (! - het uitroepteken tussendoor is van Wolmar, maar uiteraard stem ik daarmee in) een nieuwe dimensie van vrijheid geeft - de vrijheid te gaan waarheen hij wil, wanneer hij wil en zo lang als hij wil. [p.30]

Hier spreekt oude adel. Dat u niet denkt dat het patjepeeërsproza uit de VVD-koker is.


Geen opmerkingen: