28 mei, 2023

Truus Schilp

 Geboren vóór of kort na de Eerste Wereldoorlog, een leven waarin kerk en godsdienst een rol speelden die met de jaren veranderde, soms radicaal of meer dan eens. 'In de dagen onzer jaren zijn zeventig jaar of als wij zeer sterk zijn tachtig jaar; en het uitnemendste van die is moeite en verdriet', weet de psalmist. Wat zegt de 'zeer sterke' er zelf van? Vandaag de tiende aflevering: Truus Schilp (75), hervormd. 

Hij was communist, had niets met geloof maar er lag thuis wel een statenbijbel waar hij uit voorlas. Amos, Jeremia, de Bergrede; alle passages waar een aanklacht tegen onrecht uit sprak. Mijn moeder had van huis uit het hervormde geloof meekregen maar ging niet meer naar de kerk. Ze was een tengere, frêle vrouw. Kwetsbaar. Geen vechtster maar wel iemand die haar hele leven pal achter mijn vader stond. Buiten mij was er nog een meisje, mijn zusje. Twee jaar jonger, te vroeg geboren en geestelijk en lichamelijk zwak.

Ons gezinsleven was heel vrij. Alles mocht, alles was bespreekbaar. Zo kwamen er regelmatig lesbiennes en homoseksuelen over de vloer, maar ook een echtpaar dat af en toe een extra dame meebracht. Toen ik mijn moeder vroeg hoe dat zat zei ze: 'Dat is nou een driehoeksverhouding'. Mijn ouders deden daar niet moeilijk over, maar ze drukten me wel op het hart er op school niet over te praten. De mensen zouden het niet begrijpen. Soms kon ik het niet laten en dan kwam er inderdaad een boos telefoontje van een geshockeerde moeder en ging er weer een vriendschap kapot.

In de eerste wereldoorlog werd mijn vader opgeroepen voor militaire dienst, standplaats Den Helder. Omdat hij een technische opleiding had en een bekwame vakman was, werd hij al snel bevorderd tot sergeant. Vreselijk voor een man met zo'n anti-militaristische inslag als hij.

Op een dag kwam koningin Wilhelmina de troepen inspecteren, dat hoort nu eenmaal bij het vak. Mijn vader moest een colonne begeleiden en verziekte de boel door de soldaten rechtsomkeert te laten maken in plaats van linksomkeert. Het kwam hem op drie maanden cachot te staan, vastgeketend met een kogel aan zijn been. Inmiddels hadden de hoge heren wel begrepen dat hij ongeschikt was voor de rang van sergeant. Hij werd gestationeerd in de staalfabriek de Hembrug. Daar praatte hij veel met arbeiders, legde contacten met de vakbeweging en ontketende de Hembrugstaking. Opnieuw draaide hij de bak in.

Toen hij er na een paar maanden uitkwam werd hij vakbondsleider en lid van de communistische partij. Begin jaren twintig reisde hij samen met Henriëtte Roland Holst en David Wijnkoop naar Rusland om de gevolgen van de revolutie met eigen ogen te zien, maar hij kwam gedesillusioneerd terug. Geschrokken van de armoede en de dictatoriale houding van de leiders. Hij stapte af van het leninisme en werd trotskist. Dat was verraad natuurlijk. Nog in de tweede wereldoorlog kreeg hij briefjes van sektarische communisten met teksten als: 'We hangen je op aan de hoogste boom'.

Al op jonge leeftijd werd ik lid van de socialistische jeugdbeweging. Dat stelde heel wat meer voor dan een beetje kamperen. We kregen onderricht in begrippen als recht, vrijheid en vrede. In de crisistijd nam mijn vader mij mee naar de stempelbureaus. Vernederend vond ik het, die lange kleurloze rij mannen, wachtend in weer en wind, petjes op hun hoofd, papieren in de hand en met een lege maag.

Mijn vader leidde in die jaren een textielstaking in Twente. Omdat hij heimwee had naar ons, verhuisden we in zijn kielzog naar Enschede. Echt leuk was het niet. De communisten gooiden de ramen van ons huis in en wij werden met klompen achternagezeten.

Eenmaal terug in Amsterdam, kregen we vaak bezoek van mensen als Buskes en Banning, en later Krijn Strijd. Zij waren dan wel theoloog maar deelden de politieke opvattingen van mijn vader. Ik luisterde met rooie oortjes naar hun gesprekken en wilde na de middelbare school politieke wetenschappen studeren, maar de oorlog verhinderde dat.

Ik werd verkoopster in een handwerkzaak en gebruikte briefjes met patronen als berichten voor het verzet. Als er bijvoorbeeld iemand op huisnummer 32 moest worden opgehaald schreef ik: 32 steken opzetten. Mijn baas heeft er nooit iets van geweten. Hij mopperde wel eens dat ik erg lang over een boodschap deed, maar daar kletste ik me zonder problemen uit.

Mijn vader had als vakbondsleider een groot aandeel in de februaristaking. Met honderden anderen werd hij opgepakt en twee dagen later vrijgelaten, maar de staking kregen ze niet plat. In die tijd kwamen Henriëtte Roland Holst, Piet Meertens en Eddy Wijnkoop vaak bij ons op de Nassaukade voor overleg. Wat kon gedaan, wat moest gedaan? We zijn 'de Vonk' gaan uitgeven. Een illegaal blad. Anti-fascistisch, socialistisch en pacifistisch. De oorlog scherpte mijn politieke bewustzijn, maar maakte me ook eenzaam. Mijn oude schoolvrienden waren weggevallen, die kwamen toch uit een ander milieu- en wie kon ik nog vertrouwen?

Na de oorlog hoorde ik op de radio een oproep van Willem Drees. De ziekenhuizen werden overstroomd met mensen die teruggekeerd waren uit de kampen en konden het werk niet aan. Jonge mensen werd gevraagd zich aan te melden als vrijwilliger. De volgende dag ben ik naar het Binnengasthuis gegaan, ook in de hoop mijn op transport gestelde vrienden terug te zien, maar dat is niet gebeurd. Inwerken was er niet bij. Uniformpie aan, mutsje op, schortje voor en beginnen maar.

Na drie maanden werden er zo'n dertig vrijwilligers, waaronder ik, bij de directie geroepen met de vraag of we niet de verpleegopleiding wilden gaan volgen. Zo gezegd, zo gedaan. Een enige studie en een schitterend vak. Na drie jaar wilde ik mijn kraamdiploma halen. Alles was rond, ik moest alleen nog even gekeurd worden. Het bleek mis. Ik had TBC opgelopen van de mensen uit de kampen. De directeur van het ziekenhuis, doctor Elte - een pracht van een mensenkind - vroeg me of ik naar een sanatorium of een ziekenhuiskamer wilde. Ik zeg: 'U denkt toch niet dat ik in zo'n bos ga zitten wegkwijnen?' Ik kreeg een ziekenhuiskamer, samen met een paar anderen.

Het was natuurlijk onvermijdelijk dat er al snel een predikant aan mijn bed zat, dominee Steginga. Mijn eerste zin was: 'U mag blijven zolang u niet over het geloof begint'. Dus voerden we gesprekken over de politiek en de oorlog. Maar ja, hij was nou eenmaal predikant, kon het natuurlijk toch niet laten. Informeerde welke passages uit de bijbel ik kende en ging daar op door.

Op een nacht werd ik ziek, zo verschrikkelijk ziek, daar heb je geen idee van. Ik heb geknokt, gevochten als een gek. Er leek geen end aan te komen. Waarmee of waartegen? Nu zeg ik, ik heb gevochten met God. Als Jakob op de Jabok. Toen kon ik het niet benoemen, maar dat kon Jakob ook niet meteen. Wel heb ik de volgende ochtend de predikant laten komen. In de maanden daarna hebben we veel over het geloof gepraat. Mijn gezondheid kelderde intussen naar beneden. Het enige dat ik na die nacht wist was: ik moet doorknokken. Voor God, voor een rechtvaardige samenleving, maar om nou te zeggen dat het opschoot, nee.

Tot professor Borst, hoofd interne geneeskunde en schoonvader van onze huidige minister, me aansprak over een nieuw medicijn uit Amerika. Het zou helpen maar had als bijwerkingen doofheid en slechte ogen. Die slechte ogen, dat klopt, maar doof ben ik niet geworden. Wel heb ik, als ik in spanning zit, last van evenwichtsstoornissen maar ik weet ze nu te hanteren. Alles bij elkaar heeft die ziekte me bijna zeven jaar van mijn leven gekost. Na verloop van tijd mocht ik weer gaan werken. Ik heb eerst wat hand- en spandiensten voor mijn vader verricht maar had te veel heimwee naar het vak. Ik ben naar diezelfde doctor Elte gestapt en hij wilde me wel een kans geven. Twee uur per dag, daar begon het mee. Een jaar later had ik het verpleegstersvak weer in mijn vingers.

Na mijn ziekte heb ik hervormde belijdenis gedaan. Mijn vader kon het niet aan om daar bij te zijn. Hij was bang zijn gezworen kameraadje in de politiek te verliezen aan het geloof, maar niets was minder waar. Ik had juist een extra grond om te vechten voor die rechtvaardige samenleving, een nieuwe inspiratiebron voor mijn strijdbaarheid. God is er tenslotte voor de meest kwetsbaren.

Ik zei: 'Dirk, kijk naar Buskens, kijk naar Ter Schegget, kijk naar Krijn Strijd, allemaal gelovig maar ook allemaal politiek betrokken. Waar ben je nou bang voor? Je zit er zo verrekt dichtbij man!' Hij heeft het nooit willen bekennen. Mijn moeder was blij met mijn belijdenis en heeft met mij de draad weer opgepakt die ergens in haar jeugd was blijven liggen.

Op de afdeling klom ik op tot hoofd, maar na twee jaar kwam ik in conflict met professor Borst. Ik vond het ethisch onaanvaardbaar - en dat vind ik nog -, dat patiënten als lesmateriaal worden beschouwd. Natuurlijk, het was een academisch ziekenhuis, maar ik begrijp niet waarom iemand jarenlang aan allerlei slangen en buizen moet hangen. God wil dat mensen leven, niet dat ze lijden. Familieleden zaten huilend bij mij in het kamertje: 'Zuster doe wat', maar wat kon ik doen? Als ik de stop eruit zou trekken kwam ik in het gevang.

Op een dag heb ik tegen professor Borst gezegd: 'U kunt me nog meer vertellen, maar dit hou ik niet vol. Ik krijg weer last van duizelingen, straks lig ik hier zelf weer in een van die witte bedjes, ik ga'. Daarna ben ik nog vijf jaar directrice geweest van een verpleegtehuis. Heerlijk mensen verwennen en verder lekker niks.

Al die jaren was ik in ons huis op de Nassaukade blijven wonen. Ik ben nooit getrouwd omdat ik niet wilde trouwen. Ik zie mezelf niet als huisvrouw en echtgenote. Binding, daar moet je bij mij niet mee aankomen. Beetje los-vast, dat gaat redelijk, maar een huwelijk, nee. Kinderen had ik wel graag willen hebben. In deze tijd was ik bom-moeder geworden, maar dat lag vroeger allemaal wat ingewikkelder.

Maar goed, ik ging op mijn zevenenvijftigste met pensioen en mijn moeder - tachtig jaar - wilde met me praten. Twee vrouwen in een huis, dat was niks vond ze. Ik moest maar op mezelf gaan wonen. Ik zeg: 'Nou lieve schat, Truus gaat wel een huis zoeken' en kwam terecht in Oost, aan de rand van de Dapperbuurt.

Daar liep net een tweejarig project van de gereformeerden samen met onze katholieke broeders en zusters: Wat heeft de kerk de buurt te zeggen, wat heeft de buurt de kerk te zeggen? Ik ben aan dat project mee gaan doen. Het was wel duidelijk dat de buurt de kerk meer te zeggen had dan andersom. Zaken als armoede, racisme, vervuiling, daar moet de kerk wat mee. In actie en in prediking. Kijk, je mag de bijbel nooit laten buikspreken, inpassen in je eigen behoeften, maar je moet wel de duim op de zere plek zetten.

Ik heb tegen de dominee gezegd: 'Als u een goede preek houdt kom ik u bedanken'. Ze ziet me zeker niet elke zondag. Ab Harrewijn preekt hier ook wel eens en dan glunder ik. Ik wil er iets aan hebben voor de hele week en niet alleen voor dat ene uurtje.

Vanuit de kerk moet je politiek bedrijven, meeknokken, helpen waar geen helper is. Ik ben lid geworden van de communistische groepering in Oost, 'de sterke arm'. Van de studie praktische theologie die ik na mijn pensioen heb gedaan heb ik geleerd dat ik niet de hele wereld kan veranderen maar wel mijn eigen stekkie, en daar is nog een hoop te doen.

Ik had laatst een gesprek met wethouders en burgemeester. Ik zeg: 'De afgelopen winter zaten in mijn buurt mensen met de gordijnen dicht en dekens om zich heen omdat ze geen geld hebben om de kachel te stoken. Ik vind dat die mensen een extra toelage moeten krijgen'. Wat denk je dat ik te horen krijg? 'Het voorstel wordt vermoedelijk afgewezen'. Laat me niet lachen. Nee, met de burgemeester ben ik nog niet klaar.


Ik zit in de werkgroep van De arme kant van Nederland. Een blamage dat zo'n beweging nodig is. Weet je wat armoede is? Dat ik na afloop van de markt mensen zie zoeken naar eetbaar afval, dat de kleding die ik in de bak stop er door een ander uit gehaald wordt, dat mensen vaak ziek zijn omdat ze gezond voedsel niet kunnen betalen. In een rijk land als het onze! Daar moet je je als kerk en als Truus tegen verzetten en je kunt er donder op zeggen dat ik dat tot aan mijn dood zal blijven doen. Gewoon, omdat ik het niet kan laten.''

- Trouw, 23 oktober 1996, auteur; Colette van der Ven. Uit de krochten opgediept door deze "zeer sterke"...

Afbeelding, mijn voormalige gemeentekerk, de Muiderkerk: Door Dqfn13 - Eigen werk, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=16497309

 

Geen opmerkingen: