21 april, 2023

Verkenning van het christen-anarchisme 1: Een persoonlijke ontdekking

 

Het eerste, persoonlijke deel van een serie verkenningen aangaande christen-anarchisme, ter hand genomen naar aanleiding van de Franse vertaling van Christian anarchism, de dissertatie van Alexandre Christoyannopoulos, die later aan de orde komt. Deze dissertatie heb ik hier niet besproken, heb ik bemerkt, Thom Holterman, die erven het  blog van De AS beheert vroeg mij ernaar. Reden om een korte serie te beginnen over hert onderwerp.


Het boekje lag al tijden op mijn bureau, collega/makker Fred had het voor mij ergens gescoord, hij dacht dat het wel interessant was voor mij. Denkbeelden van een christen-anarchist, de schrijver heette Felix Ortt. Hij wist dat ik met de vraag zat hoe het anarchisme zo’n duidelijke eschatologie had en tegelijk seculier, neen, atheïstisch moest zijn. “Moeten”, dat kon helemaal niet, maar dat zal je gedacht wezen: er moet heel wat wil je voor echte anarchist doorgaan bij de andere anarchisten. Godsdienst of geloof hoorden daar nu juist niet bij, tenzij je – oriëntalistisch – het taoïsme en zen-boeddhisme in begreep. Maar dat was niet van toepassing op Spanje of Nederland. Prominente anarchisten in Nederland, Domela Nieuwenhuis, Bart de Ligt, N.J.A. Schermerhorn, waren dominees (geweest) maar die hadden met de Kerk afgerekend.

Er waren twee verhalen die door mijn hoofd bleven spoken: de Nieuwlichters die een rol spelen in de roman De waterman van Arthur van Schendel, gelovigen die het socialisme nastreefden, vooralsnog onderling. En een opmerking van de herbergmoeder in Bornerbroek, het natuurvriendenhuis waar de jaarlijkse bijeenkomst van de Federatie van Vrije Socialisten plaatsvond, en die bij een gezellig samenzijn van kameraden met een fles wodka zei, dat niet alleen drank maar ook vandattum zonder oogmerk van voortplanting voor haar kringen taboe waren. Wat waren dat nu voor anarchisten?

Geloof het of niet, antwoorden op die vragen bleven jaren liggen, net als het boekje van Ortt dat op de stapel “nog te lezen” bleef, nogal ondankbaar eigenlijk ten opzichte van Fred.

(De derde verhaallijn is mijn eigen betrekkelijke verbondenheid met de Kerk. Geen jammerverhalen over onwillig naar de kerk gesleept worden wat mij betreft, het was andersom: ik was de enige in het gezin die de band met de gemeente wilde behouden en die nog bad. Tot ik besefte dat de gebeden die mij geleerd waren speciaal voor kinderen bedoeld waren en ik was inmiddels veertien. En wie zou mij volwassen gebeden leren? Dus liet ik het maar. Dit heeft u niet gelezen, wel?)

Het boekje van Felix Ortt

Toen iemand anders de Amsterdamse tramstaking van 1955 als onderwerp gereserveerd had, ik had die als eerste keus gehad, nam ik mij voor als af te leveren historicus van de arbeidersbeweging, het eschatologische aspect van het anarchisme te bestuderen. Een ongrijpbaar onderwerp, u zult het moeten toegeven. Toen het eindelijk tijd was, het moest wel, vielen de stukken als het ware vanzelf op hun plaats. Ik maakte kennis met het modernisme in de Hervormde Kerk, een stroming die zich manifesteerde vanaf het keerpuntjaar 1870.

Dit modernisme was radicaler dan menige latere stroming binnen de Kerk. Ik las eindelijk het boekje van Ortt dat al die jaren op mijn bureau had gelegen, las een gezamenlijk geschreven scriptie over het Nederlands religieus-anarchisme, uitgegeven door de Stichting Voorlichting Actieve Geweldloosheid. Die scriptie wees op een lacune in de geschiedschrijving van wat voorafging: de christen-anarchistische beweging, ook wel “tolstojaans” genoemd. Bestond die lacune nog? In die dagen deed je bibliografisch onderzoek aan de hand van kaartenbakken in bibliotheken en het resultaat was: de lacune bestond nog.

Meer boeken

Waar kon ik beter de bronnen bestuderen dan in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis? Lang nadenken over het werk bleek niet te kunnen: in het Open Havenmuseum, waar ik in die dagen aan verbonden was, hoorde ik dat het instituut over twee maanden ter wille van een verhuizing zou sluiten.

Het werden de ongetwijfeld intensiefst beleefde twee maanden uit mijn wetenschappelijk-werkzame leven. Tot mijn nog steeds grote genoegen moesten sommige bronnen voor mij ontsloten worden met een speciaal mes: brochures en bladen die nog niet geraadpleegd waren en mij voor de zekerheid duidelijk maakten dat ik onontgonnen terrein betrad.

Ik kon wel voortwerken op wat in Bedrijven in eigen beheer van Johan Frieswijk en Frans Becker beschreven stond. De Nederlandse christen-anarchisten waren sterk betrokken bij Gemeenschappelijk Grondbezit, een genootschap dat nog na-echode na de bezetting al waren de oorspronkelijke betrokkenen er vrijwel niet meer. Toen het boek uitkwam vermoedde ik al dat er een sleutel tot “mijn” vraagstuk in besloten lag: Werkers, werkt voor elkander!

En voor de internationale onderbouwing en verruimde context leverde de boekhandel waar ik (nog) aan verbonden was Jacques Ellul met Anarchisme et christianisme en Vernard Eller met Christian anarchy. En er was natuurlijk Tolstoy, de inspiratiebron van menig modernistisch dominee als denker van de uiterste consequentie van het modernisme. Maar “Geen tolstojaan maar christen!” was het motto van de Nederlandse christen-anarchisten, en ik hechtte en hecht er aan hun standpunt in dezen kameraadschappelijk te honoreren. Niks “tolstojaan”.

De in een soort bezeten roes samengestelde scriptie was tevens mijn eerste proeve van werken op een computer, hetgeen ik deed in het Fort van Sjakoo, en dus kon ik er alleen ‘s avonds laat en ’s nachts aan typen. Voor begeleiding geen tijd of gelegenheid. En toen was het af. Waarmee ik dit eerste deel van mijn Verkenningen afsluit.

– Eerder verschenen bij Libertaire Orde

Geen opmerkingen: